zaterdag 8 oktober 2011

Anatomie van zelfvernietiging

Zoals aangekondigd kom ik terug op het boek Tot de laatste man. Duitsland 1944-1945 van Ian Kershaw. Ik heb het van begin tot eind gelezen. Dat is het vermelden waard, want het valt niet mee om deze aaneenrijging van misère en gruwelen tot je te nemen. Dosering is nodig, evenals te proberen de nodige afstand in acht te nemen. Maar dat lukt met dit soort geschiedschrijving niet altijd. Zo heb ik bijvoorbeeld Nazi-Duitsland en de Joden van Saul Friedländer tot nu toe maar tot net over de helft kunnen lezen.

Kershaw begint zijn concluderende hoofdstuk, met als titel Anatomie van zelfvernietiging, met nog eens  weer te geven waar het hem om ging.
Dit boek wees (...) op de buitengewone zeldzaamheid dat een land bij machte en bereid is tijdens een oorlog tot aan zijn totale vernietiging door te vechten. Het is even zeldzaam dat de invloedrijke elites van een land, en meest voor de hand liggend het leger, niet bij machte of van zins zijn een leider te verwijderen die hen met hem naar complete rampspoed voert. Toch, erkend door allen dat dit plaatsvond (en steeds onvermijdelijker), was deze gang naar een alomvattende, nationale catastrofe - een totale militaire nederlaag, fysieke ondergang, vijandelijke bezetting en, zelfs meer dan dat, moreel bankroet - precies wat er in 1945 in Duitsland gebeurde. De voorgaande hoofdstukken hebben geprobeerd te verklaren hoe dit mogelijk was.
Kershaws samenvatting van die poging tot verklaring gaat ongeveer als volgt. Allereerst was het niet zo dat de bevolking Hitler en het naziregime tot het eind toe steunde. Hitlers populariteit verkeerde in deze periode in een vrije val en de nazipartij werd in brede kring gehaat. Maar daar stond de terreur tegenover het eigen volk tegenover. Elke vorm van verzet of twijfel was levensgevaarlijk. Zogenaamde standrechtbanken trokken het land door en velden doodvonnissen als routine. Het effect daarvan was zeer intimiderend.

Maar de generaals werden niet geterroriseerd, hoogstens ontslagen. Wel waren ze onderling verdeeld. En zelfs als ze fundamenteel met Hitlers tactiek van mening verschilden, en die tactiek was steeds meer van de werkelijkheid vervreemd, betwistten ze niet zijn recht om bevelen uit te vaardigen. Ook voor het viermanschap dat het meest direct met Hitler in contact stond - Bormann, Goebels, Himmler en Speer - geldt dat ze onderling verdeeld waren en elkaar wantrouwden. En ze wisten dat hun gezag volledig van Hitler afhing. Er was naast Hitler niet een enigszins zelfstandige groep of instantie die kon dienen om tegenwerk te organiseren. Zoals Kershaw zegt, was de personalisatie van het bestuur extreem.

Dat kwam ook doordat de bestuursstructuur in de laatste periode volledig was afgebrokkeld. Hitler was staatshoofd, opperbevelhebber van de strijdkrachten, hoofd van de regering en hoofd van de partij. Dit kon er toe leiden dat in die laatste fase de bevolking in feite was uitgeleverd aan de partij, in concreto aan de Gauleiter, die via Bormann direct aan Hitler verantwoording aflegden. Daarover Kershaw:
Als Rijksdefensiecommissarissen, die verantwoordelijk waren voor de civiele verdediging in hun gebieden, beschikten ze over een enorme armslag om op praktisch alle terreinen van het dagelijks leven tussenbeide te komen (en voor niet nakoming standrechtelijke vergelding op te leggen). Zij en hun ondergeschikten op districts- en plaatselijk niveau gingen onder meer over de verdeling van bijstand, verplichte evacuatie van burgers uit bedreigde gebieden, toegang tot schuilkelders tegen luchtaanvallen, opruimen van bomschade en verplichte rekrutering voor dwangarbeid bij verdedigingsinstallaties. Ze speelden ook een sleutelrol in het 'totale oorlog'-programma van Goebbels om voor het verwerven van mannen voor de Wehrmacht kantoren en werkplaatsen uit te kammen op de laatste reserves aan mankracht. (...) Tijdens de laatste oorlogsmaanden was Duitsland een totaal gemobiliseerde en gemilitariseerde samenleving zo dicht genaderd als maar mogelijk is. De Duitse massa's werden onderdrukt, gekoeioneerd en geordend als nooit tevoren.
Het naziregime was vanaf het begin een charismatische heerschappij geweest, sterk gebaseerd op persoonlijke banden van de hoogste leiders met Hitler. Daarin heeft Hitlers overheersende persoonlijkheid zeker een grote rol gespeeld. Hij was volstrekt onbuigzaam, in de betekenis van overtuigd van het eigen gelijk, in de contacten met de generaals en de leiders om hem heen. Die overtuiging was zo immens groot dat het hem kennelijk vanzelfsprekend leek dat met hem ook het Duitse volk ten onder moest gaan. Maar ook toen die massale charismatische aantrekkingskracht allang was verdwenen, bleven de structuren en mentaliteit van een charismatische bewind bestaan tot aan Hitlers dood in de bunker in Berlijn. (Even opvallend is dat dit alles zeer snel veranderde toen het bericht van zijn zelfmoord zich verspreidde.) Die bestuursstructuren en de onderliggende mentaliteit zijn dan ook volgens Kershaw de meest fundamentele oorzaken dat Duitsland in staat was en van zins was om tot het einde toe te vechten.

Wat valt over deze verklaring, die ik hier grotendeels in Kershaws eigen woorden heb samengevat, te zeggen met een sociaalwetenschappelijke blik? Daarover in het volgende bericht.

Geen opmerkingen: