zondag 9 oktober 2011

Het Hitler-bewind sociaalwetenschappelijk bekeken. En over de Dual-Mode theorie

In dit bericht vatte ik het laatste hoofdstuk samen van Ian Kershaws boek Tot de laatste man. Duitsland 1944-1945, waarin Kershaw de structuren en de mentaliteit van het charismatische Hitler-bewind als fundamentele oorzaken noemt voor de collectieve zelfvernietiging van Duitsland in de laatste twee jaren van de Tweede Wereldoorlog. Wat valt er over deze verklaring te zeggen als we er met een sociaalwetenschappelijke blik naar kijken?

Het Hitler-bewind was in allerlei opzichten uniek, maar het was ook "gewoon" een dictatuur zoals we die in de recente geschiedenis vaker hebben zien ontstaan. En gelukkig ook weer hebben zien verdwijnen. Denk aan het Stalin-bewind in Rusland, de Mao-heerschappij in China en het Pol Pot-regime in Cambodja. Het lijkt niet toevallig dat we deze vier gevallen meteen verbinden met de naam van de persoon die aan de top stond. En alle vier zijn extreme voorbeelden van een sociale vorm, die van de statushiërarchie, die mensen tot stand kunnen brengen. Die "structuren" en de "mentaliteit" die Kershaw noemt, zijn te herkennen als kenmerken van de statushiërarchie.

De statushiërarchie en de gemeenschap zijn de twee aan elkaar tegengestelde sociale vormen die mensen gemakkelijk tot stand brengen als aan de geëigende voorwaarden is voldaan. De stelling dat ze dat gemakkelijk doen, samen met de inzichten in de voorwaarden waaronder ze dat doen, zou je een sociaalwetenschappelijke theorie kunnen noemen. Maar die theorie heeft nog geen naam waaronder hij bekend is geworden. In mijn colleges (zie hier en hier) gebruikte ik de naam Dual Mode-theorie, evenals in dit ongepubliceerde rapport. En gemakshalve doe ik dat hier ook, afgekort als DM-theorie.

Op zijn eenvoudigst gezegd, bestaat de DM-theorie uit de volgende twee stellingen:

Stelling 1. In hun sociale gedrag (d.i. gedrag ten opzichte van anderen) zijn er twee bundels van gedragspatronen die mensen vaak onbewust en ongepland uitvoeren of gaan uitvoeren: het statuscompetitiepatroon en het gemeenschapspatroon.

Stelling 2. Mensen worden bij het aanleren en uitvoeren van deze gedragspatronen sterk beïnvloed door de mate waarin ze met het ene dan wel het andere gedragspatroon in hun sociale omgeving in aanraking komen. (Speltheoretisch gezien gaat het om frequentie-afhankelijke strategieën.)

Ik zal in de nabije toekomst in dit blog uitvoeriger op deze theorie en op de empirische onderbouwing er van ingaan, omdat hij naar mijn ervaring kan helpen bij het begrijpen en mogelijkerwijs oplossen van allerlei sociale en maatschappelijke problemen. Nu heb ik het vooral over dat statuscompetitiepatroon.

Wat betekent het om je te gedragen volgens het statuscompetitiepatroon? Dat hangt er van af of er al een statushiërarchie heerst of niet. Als dat niet zo is, dan is er een toestand van statuscompetitie. In dat geval zijn de krachtsverhoudingen nog onduidelijk en is iedereen een concurrent in de strijd om macht en status. Er is een voortdurende dreiging dat je het in die strijd zult verliezen (een loser bent) en dus is het zaak om je zwakheden te verbergen, je met andere woorden beter voor te doen dan je bent. Omdat iedereen dat doet, is er dus alom een informatietekort. Iedereen doet zich voor als sterk en krachtig en competent en succesvol en niemand weet wie dat meer en wie dat minder waar kan maken. (Uiteraard is er in een statuscompetitie geen onderling vertrouwen en geen ander "pro-sociaal" gedrag, als het er is, dan om daarmee een strategisch voordeel te bereiken.)

Dat is een toestand waarin kleine verschillen grote gevolgen kunnen hebben. Dat komt doordat in die strijd om kracht en sterkte voor te wenden, ook een rol speelt hoeveel anderen jij achter je hebt staan, hoeveel anderen je kunt mobiliseren. En doordat iedereen bij een informatietekort gericht is op indirecte informatie, dat wil zeggen, informatie die voortkomt uit het waarnemen van het gedrag en de oordelen van anderen (Stelling 2). Elke aanwijzing dat iemands aanhang van volgelingen en bewonderaars groeiende is, wordt nauwlettend gevolgd en kan precies dat stukje informatie geven dat anderen doet besluiten om de strijd op te geven en ook een volgeling te worden. Zo kan er snel een cascade ontstaan waarin een leider boven komt drijven (vergeef de beeldspraak), die maar weinig echt van de anderen hoeft te verschillen. Zijn (of haar, maar meestal zijn) aanhang groeit, dus moet er wel iets bijzonders met hem aan de hand zijn. Wat hij voorwendde te zijn, sterk, krachtig, competent, bijzonder, dat zal hij ook wel zijn, want zoveel mensen kunnen zich niet vergissen.

Zo kan een leider naar boven komen. Hoewel dat verschil met anderen dus maar klein kan zijn, is deze leider in ieder geval altijd iemand die zeer bedreven is in het voorwenden van al die prachtige eigenschappen. En wat helpt bij dat voorwenden? Ja, precies, een sterk geloof in eigen kunnen, een sterke overtuiging van de eigen bijzondere gaven en talenten. Anders gezegd, wie precies uit dit sociale proces als leider te voorschijn komt is behoorlijk toevallig, maar de kans is groot dat het iemand is met sterk narcistische trekken. En dat klopt met het gegeven dat narcisten heel goed zijn in het verwerven van leiderschapsposities. (En slecht in het uitoefenen van die posities.)

Als de statushiërarchie er eenmaal is, dus stabiel is, dan schikken de meesten zich naar deze nieuwe omstandigheden. Er is een leider en er zijn volgelingen en van die volgelingen zijn er sommigen die dichter bij de leider staan dan anderen en anderen die weer dichter bij die volgelingen staan, enzovoort. Dat betekent dat er een rangorde ontstaan is en dat, afgezien van de leider zelf en van de allerlaagsten in rang, iedereen twee gedragspatronen combineert, dat van de onderwerping (eer betonen aan degene die boven je staat) en de overheersing (laten merken dat je hun baas bent aan degenen die onder je staan). In het dagelijkse spraakgebruik heet dat "likken naar boven en trappen naar beneden". Dat klinkt heel negatief en zo is het ook bedoeld. Want hoewel we in een statushiërarchie terecht kunnen komen, is het geen arrangement waar we echt van houden.

Zulke statushiërarchieën zijn vaak onschuldig, in de zin dat mensen zich er aan kunnen onttrekken als de gang van zaken hen niet meer bevalt. Op het schoolplein kun je andere "vriendjes" zoeken of op straat zoek je een andere hangplek. En op het werk kun je een andere baan zoeken, je ziek melden of naar de media stappen, zoals kort geleden gebeurde bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA)  toen daar de statushiërarchie uit de hand was gelopen en de werksfeer verziekt was. Zolang er voldoende mogelijkheden voor een exit zijn, kunnen die narcistische leiders maar beperkt kwaad doen.

Dat wordt anders als die exit-mogelijkheden er voor velen niet bestaan. Als de hele bevolking van een land een statushiërarchie geworden is, dan is de mogelijkheid van emigratie altijd maar voor enkelen weggelegd. Daardoor is een nationale statushiërarchie altijd zeer gevaarlijk. En dat verklaart de populariteit van democratisch bestuur als de manier om dat gevaar in te dammen. Als narcisten in een democratie aan de macht komen, kunnen we ze bij de volgende verkiezingen wegstemmen en dat is vaak tijdig genoeg om veel narigheid te voorkomen.

Maar die rem van de democratie is niet gegarandeerd. Narcistische leiders die aan de macht zijn gekomen, zullen naar hun aard de mogelijkheden verkennen om de rem van de democratie te verzwakken of buiten werking te stellen. (Als we het nieuws volgen zien we dat met regelmaat gebeuren. Denk dicht bij huis aan Berlusconi, wel een heel puur voorbeeld van een narcist aan het stuur.) Om dat te voorkomen is het nodig dat er onder de bevolking een duidelijk zichtbare steun is voor de handhaving van de democratie. En er is nodig dat onafhankelijke machtscentra, zoals alternatieve politieke partijen en de rechterlijke macht, duidelijk zichtbaar blijven bestaan.

Aan die voorwaarden was in Duitsland ten tijde van de opkomst van het nazibewind maar beperkt en in de periode waar Kershaw het over heeft, helemaal niet voldaan. De democratie was buiten werking gesteld. Andere politieke partijen konden alleen ondergronds en in het diepste geheim enig verzet plegen. De rechterlijke macht was er niet meer of was niet meer onafhankelijk. In feite was er niet meer een overheid zoals wij die kennen. Die was volledig overgenomen door de nationaal-socialistische partij, met een persoon, Hitler, aan de absolute macht. Er was dus onbegrensde ruimte voor terreur en intimidatie.

En speelde de persoon van Hitler, zijn narcisme, zijn charisma, zijn pathologie, daarin nu een cruciale rol? Was het zoals ik als jongen en puber dacht dat al het kwaad voort was gekomen uit het gegeven dat er nu eenmaal boeven en schurken bestaan? Of was die rol, hoewel belangrijk, toch ondergeschikt aan dat hele sociale proces van het ontstaan van een extreme statushiërarchie, waar miljoenen mensen met meer of minder of geheel geen tegenzin aan hadden meegewerkt?

Die lastige vraag probeer ik te beantwoorden nadat ik eerst nog een keer Sebastian Haffners Kanttekeningen bij Hitler heb gelezen. In een reactie op mijn eerste bericht over Kershaws boek spoorde Rudi Wielers mij daartoe aan. Wordt vervolgd.

Geen opmerkingen: