maandag 19 maart 2012

Gezondheid en sociale omgeving (13): Imaginaire vrienden

Dat het hebben van huisdieren gezondheidsbevorderend lijkt te zijn (zie dit bericht), kan je op het idee brengen dat een echte sociale omgeving, die van familie en vrienden, misschien tot op zekere hoogte vervangbaar is. Het lijkt er op dat onze relatie met onze hond of onze kat gevoelens van vertrouwdheid, gehechtheid en zorg tot stand  brengt die in zekere mate overeenkomen met zulke gevoelens die we hebben in menselijke relaties. Zijn echte relaties dus vervangbaar?

De mogelijke vervangers die ik kan bedenken en die deels ook zijn onderzocht, zijn:
  1. Imaginaire vrienden, waarmee vooral kinderen een relatie fantaseren
  2. Het geloof in een schepper waarmee je een persoonlijke relatie hebt (religie als vervanging)
  3. Het volgen van soaps of reality-programma's op televisie
  4. Het volgen van beroemde persoonlijkheden (celebrities)
Misschien zijn er meer. Voor suggesties houd ik me aanbevolen. In volgende berichten zal ik aan elk van deze mogelijke vervangers aandacht besteden. Nu alvast iets over die imaginaire vrienden.

Dat veel kinderen een vriendje of een vriendinnetje fantaseren is al langer bekend. Het schijnt dat de eerste wetenschappelijke studie er naar in 1895 verscheen (zie hier). Schattingen van hoeveel kinderen dat doen variëren van 15 tot 65 procent.

Als de fantasie een vervanging zou zijn voor echte vriendschappen, dan zou je verwachten dat kinderen met imaginaire vriendjes minder echte vrienden hebben dan kinderen zonder zulke fantasieën. Dat ze dus eenzamer zijn. In dit onderzoek blijkt dat echter niet het geval te zijn. Dat wil zeggen, niet voor kinderen waarvan het gefantaseerde vriendje volledig imaginair is. Kinderen die hun fantasie koppelen aan een object, zoals bijvoorbeeld een knuffeldier, hebben wel last van meer negatieve oordelen van anderen. Waar dat verschil precies aan ligt, is niet duidelijk. Dat eenzaamheid misschien toch een rol speelt, zou je kunnen opmaken uit dit onderzoek, waarin gevonden wordt dat het meer voorkomt bij eerstgeboren kinderen.

Onderzoek dat licht werpt op de vraag of het hebben van een imaginair vriendje gezondheidsbevorderend is, bestaat voor zo ver ik weet niet. Het is ook moeilijk te onderzoeken, omdat je dan kinderen moet vergelijken die wel of niet een imaginair vriendje hebben en voor het overige qua sociale omgeving vergelijkbaar zijn. Of je moet een grote groep kinderen volgen en nagaan of het met kinderen die er mee beginnen zich een vriendje te fantaseren, daarna beter gaat dan daarvoor.

Geen opmerkingen: