maandag 14 november 2011

De moeilijkheid van hulp vragen is niet universeel

Als mensen hulp goed zouden kunnen gebruiken en ze kennen anderen die zouden kunnen en waarschijnlijk  willen helpen, dan vinden mensen het toch moeilijk om die hulp te vragen. Maar is dat wel altijd zo?

Uit dit onderzoek, waar ik ook in dat vorige bericht al naar linkte, blijkt dat die moeilijkheid om te vragen tussen kennissen groter is dan tussen mensen die al lang bevriend zijn. Tussen vrienden is de drempel om te vragen lager.

Dat doet vermoeden dat in samenlevingen waarin mensen opgroeien in en omgeven blijven door vertrouwde anderen (wat wij "vrienden" noemen), veel meer om hulp gevraagd wordt. Na even zoeken vond ik deze twee voorbeelden die dat vermoeden bevestigen.

De Nayaka leven in een bosachtig gebied in het zuiden van India en ze leven van wat dat bos hen verschaft. (Ze zien het bos als een soort ouder die hen geeft wat ze nodig hebben.) Nurit Bird-David beschrijft hun onderlinge hulpverlening als volgt (p.191):
Nayaka give to each other, request from each other, expect to get what they ask for, and feel obliged to give what they are asked for. They do not give resources to each other in a calculated, foresighted fashion, with a view to something in return, nor do they make claims for debts.
Dat patroon gaat samen met een sterke sociale afkeuring als hulp geweigerd wordt. Dat gebeurt dan ook zelden of nooit. Wat daarom wel gebeurt als mensen over iets beschikken waar anderen naar zouden kunnen vragen (bijvoorbeeld sigaretten), is
creating circumstances in which they are not asked, for instance, by hiding them.
Volgens Peterson komt dat verbergen van voedsel veel meer voor bij groepen die leven van verzamelen van voedsel. En die altijd in groepen leven van bekende en vertrouwde anderen. Hij beschrijft zelf het patroon bij de Australische Yolngu. Vragen om voedsel gebeurt niet alleen expliciet, maar ook vaak door meer of minder toevallig aanwezig te zijn als anderen er over beschikken. Aanwezigheid is dan voldoende om mee te delen. Onderdeel van het patroon is dat het als grof wordt beschouwd om ongevraagd iets aan te bieden. Er moet juist gevraagd worden.

(In mijn jeugd in de jaren vijftig van de vorige eeuw kwam dat verbergen van drank en voedsel ook voor. Als wij eens iets speciaals kregen voorgeschoteld, dan zorgde mijn moeder er altijd voor dat het spul niet voor voorbijgangers zichtbaar op tafel stond. Wij vonden dat als kinderen vreemd, maar mijn moeder vond dat buren "het niet hoefden te weten".)

Geen opmerkingen: