woensdag 29 februari 2012

Waarom niet de drachme én de euro in Griekenland?

James Skinner (zie link onderaan dit bericht): Griekenland kan morgen de drachme invoeren, niet in plaats van, maar naast de euro. Dat zou het mogelijk maken dat allerlei binnenlandse transacties die nu niet plaats vinden doordat de geldhoeveelheid (in euro's) in is gezakt, weer kunnen worden gesloten en uitgevoerd. De Grieken hebben veel geld (in euro's) verloren, maar hebben nu net zo veel tijd als eerder. Door de drachme als complementaire munt in te voeren is het beter mogelijk om al die tijd productief voor elkaar aan te wenden. Het zou de welvaart van de Grieken verhogen. Zie mijn eerdere berichten over LETS en Time Banks, waarvan dit het laatste was. En zie de Nederlandse website over complementaire munten.
James Skinner - A dual-currency solution to the Greek debt crisis | the new economics foundation:

'via Blog this'

Gezondheid en sociale omgeving (10): de gezondheidsschade van inkomensongelijkheid

Als onze sociale omgeving zo belangrijk is voor onze gezondheid, maakt het dan ook wat uit in wat voor land we wonen? Maakt dat land zelf en wat we daar van waarnemen, deel uit van onze sociale omgeving? Natuurlijk niet in de zin dat we al onze landgenoten persoonlijk kennen. Maar wel in de zin dat we indirect van alles over hen weten. We zien ze op straat lopen of fietsen. En in de media trekken ze aan ons voorbij, als bekende persoonlijkheden of als anonieme anderen, over wie we informatie te weten komen als hun inkomens, hun uitgaven, hun schulden, hun stemgedrag, hun opinies, hun televisiekijkgedrag, hun wetsovertredingen en wat niet al. En op al die kenmerken kunnen we onszelf met die anderen vergelijken. Heeft zulke informatie, of hebben de indrukken die we van onze landgenoten hebben, invloed op onze gezondheid?

Van een van die kenmerken waar van wij een indruk, meestal een vage indruk, hebben, weten we vrij veel van de invloed die er van uitgaat op onze gezondheid. Ik doel op de mate van inkomensongelijkheid in het land waar we wonen. Er is een schat aan onderzoek dat laat zien dat onze gezondheid negatief wordt beïnvloed als in het land waar we wonen de verschillen tussen arm en rijk groter zijn.

Veel van de resultaten van dat onderzoek zijn in 2009 helder en toegankelijk samengevat door Richard G. Wilkinson en Kate Pickett in hun boek The Spirit Level. Why more equal societies almost always do better. (Zie nog eens dit bericht met een video waarin Wilkinson de schadelijke gevolgen van een hoge inkomensongelijkheid bespreekt.) Zoals ik in dit bericht uit oktober vorig jaar al vermeldde, blijken inwoners van landen met meer ongelijkheid van inkomens minder sociale contacten te hebben en meer psychische en fysieke gezondheidsproblemen. Ook ging ik in dat bericht in op aanwijzingen dat de oorzaak er in zou liggen dat inwoners van landen met meer ongelijkheid meer in een voortdurende statuscompetitie zijn verwikkeld. Grote ongelijkheid lijkt meer te prikkelen tot inspanningen om de top te bereiken. En tot inspanningen om de schande van het "mislukken" te vermijden.

Ik noemde toen al dit onderzoek waarin staten van de Verenigde Staten werden vergeleken. Daaruit bleek dat in staten met een hogere inkomensongelijkheid mensen minder lid waren waren van vrijwilligersorganisaties en elkaar minder vertrouwden. En dat deze twee aanwijzingen voor de mate van statuscompetitie vervolgens samenhingen met meer gezondheidsproblemen.

Daar is nu dit onderzoek bijgekomen, waarin 33 landen werden vergeleken. In dat onderzoek werd ook gekeken of het negatieve gezondheidseffect van grote inkomensongelijkheid misschien er uit voortkomt dat landen met meer ongelijkheid minder geld uitgeven aan de gezondheidszorg. Dat laatste was wel het geval. Maar het bleek dat die uitgaven aan gezondheidszorg niet samen hingen met minder gezondheidsproblemen. Wel was, net als in dat vorige onderzoek, duidelijk dat mensen in landen met meer ongelijkheid elkaar minder vertrouwden en dat het elkaar minder vertrouwen negatief uitwerkt op de gezondheid.

In hoofstuk 3 van hun boek The Spirit Level gaan Wilkinson en Pickett in op de stress van de statuscompetitie die groter is in landen met grotere ongelijkheid. De titel van dat hoofdstuk is goed gekozen: How Inequality Gets Under The Skin. Ik citeer een passage (p. 43-44):
Greater inequality seems to heighten people's social evaluation anxieties by increasing the importance of social status. Instead of accepting each other as equals on the basis of our common humanity as we might in more equal settings, getting the measure of each other becomes more important as status differences widen. We come to see social position as a more important feature of a person's identity. Between strangers it may often be the dominant feature. As Ralph Walo Emerson, the nineteenth-century American philosopher , said, ''Tis very certain that each man carries in his eye the exact indication of his rank in the immense scale of men, and we are always learning to read it.' Indeed, psychological experiments suggest that we make judgments of each other's social status within the first few seconds of meeting. No wonder first impressions count, and no wonder we feel social evaluation anxieties.
If inequalities are bigger, so that some people seem to count for almost everything and others for practically nothing, where each one of us is placed becomes more important. Greater inequality is likely to be accompanied by increased status competition and increased status anxiety. It is not simply that where the stakes are higher each of us worries more about where he or she comes. It is also that we are likely to pay more attention to social status in how we assess each other.
Hoewel het waarschijnlijk lijkt dat iedereen, dus ook degenen met de hogere inkomens, de gezondheidsschade van grotere ongelijkheid ondervinden, zijn er veel aanwijzingen dat de degenen met de lagere status er nog weer meer van te lijden hebben. Dat verwijst naar het vele onderzoek naar sociaal-economische gezondheidsverschillen. Daarover een volgende keer.

maandag 27 februari 2012

Paul Krugman: nog maar eens de echte oorzaken van de eurocrisis

Nog maar een keer: de echte oorzaken van de eurocrisis. Niet de uitgedijde verzorgingsstaten. Niet de grote overheidstekorten. Wel: de invoering van een gemeenschappelijke munt zonder de bijbehorende instituties.
Duitsland zou kunnen helpen door terug te keren van zijn eigen bezuinigingsbeleid en het accepteren van hogere inflatie, maar wil dat niet doen.
(...) onjuiste verhalen over Europa worden gebruikt om maatregelen door te drukken die wreed, destructief of beide zijn. De volgende keer dat je mensen het Europese voorbeeld hoort aanhalen om te eisen dat we het sociale vangnet moeten vernietigen of in onze bestedingen moeten snijden in een diepe depressie, dan is dit wat je moet weten: ze hebben geen idee waar ze over praten.
 What Ails Europe? - NYTimes.com:

'via Blog this'

zaterdag 25 februari 2012

Onder de indruk van Dirk Bezemer. Agent-based modeling in de economie

Ik ben erg onder de indruk van Dirk Bezemer, universitair hoofddocent economie aan de Groningse Universiteit. Zie de link hieronder voor een interview met hem. Eerder noemde ik hem als een van de twee Nederlandse Paul de Grauwes. Hij is een van de weinige economen die er aan werken om de financiële sector ook echt op te nemen in een model van de economie. Met andere woorden: om de financiële sector als economische factor ook echt serieus te nemen. Het is curieus om je te realiseren dat dat tot nu toe vrijwel niet is gebeurd. Aanleidingen tot dit werk waren de transitieproblemen van de communistische economieën na de val van de Muur en uiteraard de kredietcrisis.

Hij maakt daarbij de overstap van de traditionele economische modellen naar "agent-based modeling", een manier van simuleren van sociale interacties die uit de biologie en de sociale wetenschappen komt. Ik heb daar in het verleden ook zelf mee gewerkt. Zie hier en hier.
Dirk Bezemer - Growth and Crisis: The Two Faces of Credit | Institute for New Economic Thinking:

'via Blog this'

vrijdag 24 februari 2012

DEMOS over grootouders en over deeltijdwerk

Demos (hier de pdf) heeft een artikel over het belang van grootouders, waar ik eerder over berichtte. Zie hier voor mijn vorige bericht daarover. In dezelfde aflevering ook een artikel over deeltijdwerk in Nederland. Zie daarover ook dit bericht.

woensdag 22 februari 2012

Simon Johnson: Too Big To Fail, But Also Too Big Too Jail

Simon Johnson is het niet eens met de schikking die de regering-Obama getroffen heeft met de banken voor frauduleus gedrag bij de executies van hypotheken. Zijn betoog eindigt met:
Het voornaamste motief voor de lankmoedigheid van de regering ten aanzien van deze ernstige criminaliteit is natuurlijk de angst voor de consequenties van harde maatregelen tegen individuele bankiers. En misschien is de regering terecht bang, gegeven de massieve omvang van de banken in vergelijking met de economie. In feite zijn die banken nu groter dan ze voor de crisis waren, en, zoals James Kwak en ik uitgebreid hebben laten zien in ons boek 13 Bankers, zijn ze veel groter dan 20 jaar geleden.
Topbankiers willen veel geld verdienen. Ze willen ook uit de gevangenis blijven. Politieke leiders kunnen zuchten en steunen zoveel als ze willen, maar zonder een geloofwaardige dreiging van armoede of tijd achter de tralies hebben bankiers geen goede reden om zich aan de wet te houden. Voor hen gaat het allemaal om handel - en je kunt in het publieke beleid even gemakkelijk de onnozele hals zijn dan in een persoonlijke leenovereenkomst.
De boodschap vandaag voor de bestuurders van banken is simpel: maak je bank zo groot mogelijk - en blijf dan groeien. Als je er in slaagt om groot genoeg te worden, dan zijn jij en je medewerkers niet alleen te groot om te falen, maar ook te groot om achter de tralies te komen (too big to fail, but also too big to jail).
De regering-Obama heeft alle anderen tot onnozele halzen gemaakt.

'via Blog this'

Eurocrisis: Met Merkel naar de catastrofe

Stefan Collignon in Die Zeit: Merkel leidt Europa naar de catastrofe. (En Mark Rutte en Jan Kees de Jager volgen.) De eurocrisis is geen crisis van overheidsschulden, maar een liquiditeits- en bankencrisis. Bezuinigen maakt de problemen erger. De eurozone heeft een gemeenschappelijke kapitaalmarkt nodig. De crisis zou snel overwonnen kunnen worden.
Euro-Krise: Merkel führt Europa in die Katastrophe | Wirtschaft | ZEIT ONLINE:

'via Blog this'

dinsdag 21 februari 2012

Pain Without Gain - NYTimes.com

Paul Krugman over Europa:
Zo slecht als het nu gaat, had het niet gehoeven. Griekenland zou diep in de problemen hebben gezeten welke politieke beslissingen ook waren genomen en dat geldt in mindere mate ook voor andere Europese landen in de periferie. Maar de toestand is erger gemaakt dan nodig was door de manier waarop de Europese leiders, en breder de politieke elite, analyse hebben vervangen door moraliseren en de lessen van de geschiedenis door fantasieën.

'via Blog this'

maandag 20 februari 2012

Gezondheid en sociale omgeving (9): maakt het uit wat mensen nastreven?

Dat de aard van de sociale omgeving waarin mensen verkeren, verschil kan maken voor hun gezondheid is wel duidelijk. Zie de vorige acht berichten in deze reeks. Maar er is ook onderzoek gedaan naar de gezondheids- en welzijnseffecten van wat mensen in het leven nastreven of wat ze in het leven belangrijk vinden. In dat onderzoek gaat het dan over aspiraties en waarden.

Tim Kasser en anderen hebben daar onderzoek naar gedaan, beginnend in de jaren negentig met dit artikel en dit artikel (dat laatste is niet full-text op het vrije internet). Zie ook dit artikel. In al dat onderzoek is mensen gevraagd naar wat ze voor de toekomst belangrijk vonden. Ze konden dan uit een lijst met aspiraties aankruisen welke ze het belangrijkst vonden. Mensen blijken dan te kunnen worden ingedeeld als meer gemeenschapsmensen of als meer statuscompetitiemensen. Dat zijn mijn termen. In de literatuur spreekt men meestal van intrinsieke versus extrinsieke (of materialistische) aspiraties.

Gemeenschapsmensen vinden de volgende aspiraties in het bijzonder belangrijk: goede vrienden hebben waar je op kunt rekenen, iets goeds doen voor de maatschappij, anderen in nood helpen, jezelf accepteren, je zelf ontplooien. (Die laatste twee blijken altijd goed met de vorige samen te gaan.)

Statuscompetitiemensen vinden deze aspiraties in het bijzonder belangrijk: financieel succesvol zijn, een baan met hoge status hebben, dingen kunnen kopen die je wilt hebben, er altijd aantrekkelijk uitzien.

Het blijkt nu dat gemeenschapsmensen meer energie hebben, minder last van depressieve stoornissen en angstgevoelens, en minder gezondheidsklachten (hoofdpijn, buikpijn, spierpijn en keelpijn) dan statuscompetitiemensen. Ook zijn ze minder narcistisch en gebruiken ze minder verslavende middelen. Zie naast de al genoemde artikelen ook dit artikel en dit artikel (van allebei alleen samenvatting op het open internet). Dit lijkt er aardig mee overeen te komen dat de gemeenschapsmensen minder last hebben van stress (type II allostatische overbelasting) dan de statuscompetitiemensen. Zie dit bericht.

Alles goed en wel, maar zijn het nu wel die aspiraties zélf die effect hebben op je gezondheid? Anders gezegd: welke mechanismen zitten hier achter? Je zou denken dat die gemeenschapsmensen niet alleen meer gemeenschapswaarden nastreven, maar ook meer een gunstige sociale omgeving om zich heen hebben. Wat ze nastreven, hebben ze ook al behoorlijk gerealiseerd. En dan zijn ze daardoor gezonder. En analoog hieraan verwacht je dan van statuscompetitiemensen dat ze meer een ongunstige sociale omgeving om zich heen hebben, dus vooral omgaan met anderen die ook om status concurreren. En zijn ze daardoor minder gezond.

Het zou ook nog kunnen zijn dat mensen hun aspiraties aanpassen aan de aspiraties die het meest in hun sociale omgeving voorkomen. Als je in een omgeving van gemeenschapsmensen opgroeit of terecht komt, dan wordt je ook een gemeenschapsmens. En als je in een statuscompetitie-omgeving opgroeit of  terechtkomt, dan wordt je een statuscompetitiemens. Dat is wat je zou verwachten op grond van de evolutionaire theorie van de socialisering.

Volgens die theorie zou zo een vermogen tot aanpassing aan de omgeving ook adaptief zijn. Zo zou gemeenschapsgedrag in een omgeving van statuscompetitiemensen bepaald niet aan je welzijn en gezondheid bijdragen. Als de evolutie ons heeft toegerust met de vermogens tot gemeenschapsgedrag én statuscompetitiegedrag, dan ligt het ook voor de hand dat we ook min of meer in staat zijn om te "weten" wanneer het ene dan wel het andere gedragspatroon adequaat is. Zie ook dit bericht waar ik deze veronderstellingen als Dual Mode-theorie betitelde.

Hieruit zou de verwachting volgen dat de gezondheidseffecten van die twee typen aspiraties afhankelijk zijn van het soort sociale omgeving waarin een persoon verkeert. Het hebben van gemeenschapsaspiraties zou dus wel goed zijn voor je gezondheid in een gemeenschapsomgeving, maar niet in een statuscompetitie-omgeving. En het hebben van statuscompetitie-aspiraties zou juist goed zijn voor je gezondheid als je je in een statuscompetitie-omgeving bevindt. Met andere woorden: het congruent zijn met je omgeving, dat is waar het om draait. Voor gezondheid bestaan daar voor tot nu toe geen aanwijzingen. Maar wel voor het effect op het zelf ervaren welzijn, zoals uit dit onderzoek blijkt.

Is de macro-economie in tachtig jaar niets opgeschoten? Paul de Grauwe

Paul de Grauwe leest de biografie van Keynes door Robert Skidelski. En constateert dat de discussies in de jaren dertig van de vorige eeuw tussen Keynes en zijn tegenstanders bijna woordelijk gelijk zijn aan de huidige discussies tussen voorstanders van stimulering van de economie en voorstanders van zoveel en zo gauw mogelijk bezuinigen. Het lijkt er op dat de macro-economie in tachtig jaar niets is opogeschoten. Hoe kan dat?

Dat komt volgens hem ten eerste doordat macro-economische processen buitengewoon complex zijn:
Die processen zijn het resultaat van ingewikkelde interacties tussen economische rationaliteit, politiek en sociale wetmatigheden en collectieve emoties. Ik ken geen enkel model dat deze interacties op een bevredigende wijze in kaart brengt.
Ten tweede, creëert onze onwetendheid over die complexe processen ruimte voor ideologische voorkeuren. Vermits het waarheidsgehalte van die ideologische voorkeuren niet op wetenschappelijke wijze kan vastgesteld worden, halen ze de bovenhand in vermeende wetenschappelijke discussies. En zo zijn de klassieke economen (inclusief de Europese Commissie en de ECB) diegenen die geloven dat het marktsysteem vanzelf naar een evenwicht tendeert. Al wat de overheid kan doen is de obstakels die de politiek heeft ingebracht om dat evenwicht te herstellen, weg te werken. Dit heet vandaag 'structurele hervormingen'.
De Keynesiaanse economen geloven eerder dat het marktsysteem kan leiden tot verschillende evenwichten. En sommige van die evenwichten zijn niet zo leuk. De overheid heeft een sturende taak om het marktsysteem naar het goede evenwicht te leiden.
Ik weet het niet. Het is zeker zo dat onwetendheid als gevolg van ingewikkeldheid ruimte creëert voor ideologie. En de werkelijkheid is dat die ruimte ook inderdaad benut wordt.

Maar een toestand van ingewikkeldheid hoort niet een vrijbrief te zijn voor ideologisering zonder eerbied voor de feiten. En voor het napraten van anderen die serieus lijken over te komen, alleen maar omdat je zelf ook graag serieus overkomt. Dat een informatietekort gemakkelijk een sociale zeepbel doet ontstaan, maakt het juist des te urgenter om in de feiten geïnteresseerd te blijven. Dat is pas echt serieus. En voorzover ik de discussies heb kunnen volgen, zijn de Keynesiaanse economen meer in de feiten geïnteresseerd dan die klassieke economen. Het hanteren van ideologie als vrijbrief is in deze discussie niet symmetrisch.
De econoom als tandarts - De Gedachte - De Morgen:

zaterdag 18 februari 2012

De verborgen agenda van het bezuinigingsbeleid (hoewel: verborgen?)

Het wordt steeds duidelijker dat het huidige bezuinigingsbeleid in de eurozone en in Engeland de geschiedenis ingaat als een van de grootste macro-economische vergissingen ooit gemaakt. Je gaat je dus afvragen waarom de voorstanders van dat beleid niet op hun schreden terugkeren. Dit gaat om serieuze zaken. Misschien wordt het voor Merkel, Schäuble, Cameron, Mark Rutte en Jan Kees de Jager tijd om in te zien dat het probleem van het gezichtsverlies niet opweegt tegen de ellende die wordt aangericht.

Maar misschien ligt het anders. Eerder opperde ik al dat het hen er niet om te doen is om de economische crisis zo snel mogelijk op te lossen. Het gaat hen er om de overheid een kopje kleiner te maken. Wat hen drijft is de ideologie van de kleine overheid. En de crisis is een middel om dat doel dichter bij te brengen. Dat is niet alleen maar mijn vermoeden. Mark Rutte zegt het in zijn speech van november vorig jaar, waar ik eerder naar linkte, met zoveel woorden.

Op deze verborgen (nou ja, verborgen) agenda is ook gewezen door Mark Thoma:
Er is duidelijk een groep mensen die bereid zijn om het bestaan en het welzijn van anderen op te offeren in het najagen van hun ideologische doel van een kleinere overheid (zolang hun eigen toekomst zeker blijft). Het idee van de "groei bevorderende zuinigheid" was de dekmantel, maar zolang de overheid krimpt als gevolg van het beleid, is de kwestie van die groeibevordering secundair. Als het terugbrengen van de omvang van de overheid het economisch herstel vertraagt, dan is dat een kleine prijs voor zo een prijzenswaardig doel - voor hen althans, de krachten die hier achter staan, lopen geen gevaar om werkloos te worden. Het voornaamste is om de ideologie van de kleine overheid door te drukken overal waar daar een kans voor is...
Vandaag komt Simon-Wren Lewis nog eens terug op de mogelijkheid van deze verborgen agenda. Hij houdt ook de mogelijkheid open dat politici echt geloven in de positieve effecten van hun bezuinigingsbeleid (hoewel dat toch eigenlijk echt wel steeds moeilijker wordt) en de mogelijkheid dat ze zich gewoon vergist hebben (maar een gewone vergissing kun je toch toegeven?). En hij betreurt het dat de invloed van de universitaire economen niet groot genoeg was om dit alles te voorkomen. Maar ze moeten wel blijven volhouden.

vrijdag 17 februari 2012

Instabiliteit van sociale omgeving, niet armoede, maakt kinderen opportunistischer

Wat maakt dat sommige kinderen eerder seksueel actief worden, meer seksuele partners hebben, agressiever zijn en meer met politie en justitie in aanraking komen: opgroeien in een sociale omgeving met armoede of in een sociale omgeving die instabiel is?

Uit dit onderzoek (ondertussen verschenen in Developmental Psychology) blijkt dat het gaat om die instabiliteit. Daaronder werd verstaan: periodes van werkloosheid van een ouder, aantal verhuizingen en aantal keren dat de moeder veranderde van inwonende partner, alles in de periode tot het kind vijf jaar werd. Kinderen die meer instabiliteit hadden meegemaakt, bleken toen ze 23 jaar waren geworden, eerder dan kinderen die minder instabiliteit hadden meegemaakt, eerder met sex te zijn begonnen en meer met wisselende partners seks te hebben gehad. Ook bleken ze agressiever te zijn en meer met politie en justitie in aanraking te zijn geweest. Dit alles gold niet voor kinderen die tot hun vijfde levensjaar meer armoede hadden meegemaakt. Opvallend was ook dat instabiliteit van de sociale omgeving op latere leeftijd (tussen 6 en 16 jaar) niet uitmaakte. Kennelijk vormen de eerste vijf levensjaren een kritiek periode.

Kinderen lijken van een instabiele omgeving op vroege leeftijd op te pikken dat je in het algemeen maar niet teveel op mensen kunt vertrouwen. Ze zijn er vandaag wel, maar dat hoeft voor morgen of volgende week niet te gelden. Als de zaken er zo voor staan, dan blijkt dat kinderen voor een snelle en riskante (opportunistische) levensstrategie "kiezen". Die aanhalingstekens willen zeggen dat die keuze niet het gevolg is van een bewuste afweging. Althans, daar zijn weinig aanwijzingen voor.

Christina Romer over lessen uit de Grote Depressie

Christina Romer was tot september 2010 voorzitter van de Raad van Economische Adviseurs van de Obama regering. Ze is een van de belangrijkste experts op het gebied van de macro-economie en in het bijzonder op het gebied van de Grote Depressie in de jaren dertig van de vorige eeuw.

Ze wordt hier (zie de link hieronder) ondervraagd over welke lessen uit de Grote Depressie zijn te trekken voor het huidige economische beleid. En ze bespreekt de vijf boeken die voor het begrijpen van die Depressie volgens haar het belangrijkst zijn.

Het interview is ook voor een niet-econoom met enige inspanning behoorlijk goed te volgen. Het gaat o.a. over het te lang vasthouden aan het monetaire systeem van de gouden standaard als een van de grote fouten die in de jaren dertig werden gemaakt. De daaropvolgende vraag van de interviewer en Romer's antwoord daarop zijn zo interessant dat ik ze hier citeer (in mijn vertaling):
Denkt u dat er nu ook zoiets is als de gouden standaard? Daarmee bedoel ik slechte ideeën over de economische politiek die de geschiedenis zal beoordelen als ideeën die onze economische problemen hebben veroorzaakt of verergerd?
Absoluut. Het meest belangrijke is het idee dat overheidsbezuinigingen - het onmiddelijk terugbrengen van het overheidstekort - zullen leiden tot economische groei. Enkele beleidsmakers zijn er van overtuigd geraakt dat bezuinigingen en belastingverhogingen zo goed zijn voor het vertrouwen dat ze de werkgelegenheid en de groei zullen doen toenemen in plaats van afnemen. Dit is een heel slecht idee, dat door sterke empirische aanwijzingen wordt tegengesproken.
Het onjuiste geloof in expansieve bezuinigingen heeft zich vooral verbreid in Europa. Het is een groot deel van waarom Europa nu in de ellende zit. De landen met de grootste zorgen, zoals Griekenland en Spanje, zijn gedwongen om streng te bezuinigen als voorwaarde om hulp te krijgen van de andere Europese landen en het IMF. En andere landen, zoals Engeland en Duitsland, zijn gaan bezuinigen omdat ze zijn gaan geloven dat dat goed is voor hun groei. Maar de resultaten zijn niet goed. De groei is in heel Europa vertraagd en de eurozone is bijna zeker een tweede recessie ingegaan. Landen als Spanje en Griekenland die extreme bezuinigingsmaatregelen hebben genomen, hebben de werkloosheid dramatisch zien stijgen. Deze stijgende werkloosheid maakt het moeilijker voor hen om hun tekorten onder controle te krijgen.
Er is een veel wijzere aanpak voor Europa en voor Amerika. De problemen met de overheidstekorten zijn reëel, maar ze moeten geleidelijk worden aangepakt. Het zou veel beter zijn om nu plannen aan te nemen, maar de feitelijke bezuinigingen en belastingverhogingen pas uit te voeren als de economieën gezonder zijn. Maatregelen om de groei te stimuleren zouden veel humaner zijn en uiteindelijk ook beter voor het overheidsbudget. Zonder groei en volledige werkgelegenheid is het heel moeilijk om ooit het overheidstekort werkelijk onder controle te krijgen.

'via Blog this'

donderdag 16 februari 2012

Winnaars vernederen verliezers (zolang het gaat): van het lab naar Europa

Ik kreeg vanochtend dit artikel onder ogen. De link is naar het manuscript, maar het is vandaag verschenen in Social Psychological and Personality Science. Onderzoekers lieten studenten in het laboratorium paarsgewijs met elkaar concurreren. Althans, studenten verkeerden in die veronderstelling. In werkelijkheid zaten ze alleen maar achter een computer. Na de competitie kregen ze de gelegenheid om hun zogenaamde concurrent agressief te bejegenen. De onderzoekers vroegen zich af of de winnaars agressief zouden zijn tegenover de verliezers. Of dat juist andersom, de verliezers agressief zouden zijn tegen de winnaars.

In het eerste geval zou je van vernedering kunnen spreken. De winnaar kijkt neer op de verliezer en voelt zich machtiger. En het is bekend dat een gevoel van macht de remmen op agressief gedrag tegenover de zwakkeren vermindert. Dat is het gevaar van een statushiërarchie. In de meest extreme varianten daarvan leidt dat tot intimidatie, onderdrukking, uitbuiting, slavernij, marteling of zelfs genocide.

Maar leggen verliezers zich zomaar bij hun verlies neer? Ja, vaak wel. Onze vaardigheden om in een statushiërarchie te functioneren houden ook in dat we ons ondergeschikt maken aan de overwinnaar. Als er niets anders op lijkt te zitten, leggen we ons er bij neer en proberen we er het beste van te maken. We laten ons vernederingen welgevallen en gedragen ons zo kruiperig mogelijk om maar niet op te vallen en de agressie van de overwinnaar over ons af te roepen. Denk aan hoe mensen zich gedragen in almachtige dictaturen. Denk aan hoe de Noord-Koreanen zich gedroegen toen hun Grote Leider was overleden.

In dat onderzoek bleek inderdaad dat de winnaars gebruik maakten van de mogelijkheid om de verliezers agressief te bejegenen. De vorm waarin was natuurlijk vrij onschuldig, want terecht moet elk sociaalpsychologisch onderzoek worden goedgekeurd door een ethische commissie. Maar toch, het gebeurde. En het omgekeerde, dat verliezers de winnaars agressief bejegenen, gebeurde niet.

Vanochtend las ik ook dat de Griekse president, de 82-jarige Karolos Papoulias, zich heeft uitgelaten over hoe zijn land door Duitsland (en Nederland en Finland) vernederd wordt. Over die vernedering schreef ik eerder al dit bericht. De president verklaarde:
"Ik kan niet accepteren dat meneer Schäuble (de Duitse minister van financiën) mijn land beledigt. Wie is meneer Schäuble dat hij Griekenland krenkt? Wie zijn de Nederlanders? Wie zijn de Finnen?"
Opmerkelijk ook dat de president deze uitspraken deed tijdens een ontmoeting met de Griekse minister van defensie en de top van het leger. (Het leger waaraan Duitsland zoveel wapens heeft verkocht.)

Het is natuurlijk ook weer niet zo dat verliezers altijd alles maar blijven accepteren. Dat onderzoek geeft maar een heel klein stukje inzicht in de complexe werkelijkheid van de statuscompetitie. Op den duur slaan verliezers terug als ze daartoe de kans krijgen en als ze zich verenigd hebben. We zien dat nu overal in de wereld gebeuren.

Dat binnen de Europese Unie, die tot 2009 als Europese Gemeenschap door het leven ging, de  statuscompetitie nu zo ongeremd het nieuws beheerst, ja, dat is wel pijnlijk om mee te maken. Natuurlijk denk je dan ook meteen aan onze ( ik zeg maar weer onze) Geert Wilders, die nu zijn zucht tot vernedering uitbreidt tot de "Midden- en Oost-Europeanen".

En ik denk aan die redevoering van de Duitse oud-kanselier Helmut Schmidt op de SPD-partijdag, waarin hij ons er aan herinnerde dat Europa het kleinste werelddeel met het grootste aantal nationaliteiten is. En dat een beetje kennis van de geschiedenis meteen duidelijk maakt hoe gevaarlijk dat is.
Update. Ik lees net dat James Meadway er voor pleit dat Griekenland er nu beter zelf voor kan kiezen om de eurozone te verlaten. Hij vermeldt ook het bericht dat het Griekse zelfmoordcijfer vorig jaar met 40% is gestegen.

woensdag 15 februari 2012

Van narcistische mislukkeling tot leider van nationale statushiërarchie

Nog maar weer eens de vraag hoe een narcistische mislukkeling aan de top van een nationale statushiërarchie kan komen te staan. De aanleiding is dat er foto's van Hitler aan het licht zijn gekomen waarop te zien is hoe hij redevoeringen aan het oefenen is en daarbij allerlei gelaatsuitdrukkingen, houdingen en armgebaren uitprobeert. Zie de link onderaan dit bericht.

Het opmerkelijke is dat ze eind jaren twintig gemaakt zijn, voorafgaand aan zijn grote publieke optredens en zijn successen. Hij was toen inderdaad nog een mislukkeling. Zoals Haffner schrijft:
Tot 1930 was hij in zijn politieke loopbaan, die toch al tien jaar oud was, geheel zonder succes gebleven. Zijn putsch in 1923 was mislukt en zijn in 1925 heropgerichte partij bleef tot 1929 een onbelangrijk splinterpartijtje.
Hij heeft zich dus eind jaren twintig laten fotograferen. Om zelf te kunnen zien hoe hij overkwam. Je moet aannemen dat hij ook daarvoor al veel geoefend had. Hij had zijn eigen redenaarstalent al ontdekt. Haffner:
Deze ontdekking kan precies worden gedateerd, namelijk op 24 februari 1920, toen hij met groot succes zijn eerste toespraak voor een menigte hield. (...)
Zijn talent berustte feitelijk niet op welsprekendheid. Hitlers toespraken verliepen langzaam, haperend, ze vertoonden amper een logische opbouw en soms zelfs geen duidelijke inhoud; bovendien werden ze voorgedragen met een hese, schorre keelstem. Maar hij bezat een hypnotiserend talent, het talent van een geconcentreerde wilskracht waarmee hij zich een collectief onderbewustzijn - waar en wanneer zich dat manifesteerde - te allen tijde kon toe-eigenen. Deze hypnotiserende invloed op de massa was Hitlers eerste, en lange tijd ook enige, politieke kapitaal.
Belangrijker nog dan het effect op de massa was echter het effect op Hitler zelf. Men zou het enigszins kunnen vergelijken met wat er door een man heengaat die impotent meende te zijn en die toch plotseling in staat blijkt te zijn de wonderen van de potentie te kunnen volbrengen. Hitler had al eerder onder oorlogskameraden zijn gewoonlijke stilzwijgen doorbroken door in plotseling geraas en in een kennelijke staat van zelfopwinding te vervallen, vooral als het gesprek kwam op wat hem innerlijk bezighield: de politiek en de joden. Tot dan toe had hij alleen bevreemding opgeroepen en zich de reputatie van 'fantast' op de hals gehaald. Nu ontdekte de 'fantast' opeens dat hij als de 'tamboer', de 'koning van München', de massa kon bespelen. Uit de stille, bittere hoogmoed van de miskende figuur ontstond nu het dronken gemaakte zelfbewustzijn van de man die succes heeft.
Hij wist dat hij iets kon wat verder niemand kon. (...) Deze omstandigheden moeten hem het gevoel hebben gegeven uniek te zijn, iets waar hij altijd al een aanleg voor had, evenals voor de hoedanigheid van mislukkeling en 'miskende'.
Dat al oefenend poseren voor de fotograaf, terwijl je nog alleen maar als obscure fantast wordt gezien, daarvoor moet je wel in de ultieme narcistische droomwereld vertoeven.

Zie in de link, beneden de foto's, ook de video van een van Hitlers toespraken. Gehouden toen de Hitler-cultus al bezit had genomen van de menigtes. Als je de geschiedenis daarna niet zou kennen, zou het dan alleen maar lachwekkend zijn om te zien? Ik weet het niet. Een van zichzelf vervulde narcist en een in een roes gebrachte menigte, het is geloof ik hoe dan ook huiveringwekkend.

'via Blog this'

dinsdag 14 februari 2012

Gezondheid en sociale omgeving (8): allostatische belasting en de levensloop

Heel eenvoudig gezegd kun je de type I en de type II allostatische (over)belasting onderscheiden met de begrippen belastbaarheid en belasting. We noemen de omgeving van een persoon "normaal" als die omgeving geen bijzondere uitdagingen stelt. Dat wil zeggen dat de belasting die de omgeving uitoefent, niet uitkomt boven de belastbaarheid van de persoon. Stel je voor dat zich in het leven van dag tot dag allerlei uitdagingen voordoen, maar dat blijft binnen de grenzen van het soort problemen dat met enige inspanning oplosbaar is. Je bent niet te arm om in de basale levensbehoeften te kunnen voorzien. Er zijn wel eens strubbelingen in het gezin, maar die zijn te hanteren. Er zijn problemen op het werk, maar niet van zodanige omvang dat je er 's nachts wakker van ligt. Je woont in een vriendelijke buurt, waarin mensen elkaar kennen en je hebt vrienden waar mee je geregeld tijd doorbrengt. Kortom, de belasting die je ervaart, gaat niet uit boven je belastbaarheid.

Een type I allostatische overbelasting doet zich voor als je in een plotselinge noodtoestand terecht komt. Je wordt 's nachts wakker en hoort geluiden die een inbraak doen vermoeden. Je bent winkelier en wordt geconfronteerd met een overvaller. Je komt dan in een toestand waarin de belasting snel uitgaat boven je belastbaarheid. Alle alarmbellen rinkelen. Vechten of vluchten? Je verzamelt als het ware alle energie om tot een adequaat antwoord te komen. Je bent in een overlevingsmodus, waarin de normale vegetatieve processen, zoals je spijsvertering, stilstaan, waardoor alle energie zich richt op het acute probleem. Deze overbelasting is functioneel, in de zin dat hij aanzet tot een gedrag dat, gemiddeld genomen (er is geen garantie), de kans verhoogt dat je deze "emergency life history stage" zonder grote schade doorkomt. Na de episode keert de feitelijke belasting terug naar een niveau onder je belastbaarheid.

Bij de type II allostatische (over)belasting verkeer je in een omgeving die wel een verhoogde belasting uitoefent, maar die is niet zo acuut dat hij je belastbaarheid overschrijdt. Je hebt gezinsproblemen die je blijven bezighouden zonder dat je een oplossing kunt vinden. Of je werk houdt je ook 's nachts bezig. Je ervaart de buurt als een anonieme en onveilige omgeving. Je hebt geen vriendenkring die zorgt voor een gevoel van veiligheid. Maar er is geen armoede. Of er is wel de voortdurende dreiging van armoede, omdat je misschien je baan kwijtraakt, of omdat je al werkloos bent en langzaam maar zeker afzakt naar het bijstandsniveau. En je wordt overal geconfronteerd met mensen die het veel beter hebben.

Het lang aanhouden van die type II allostatische (over)belasting ontregelt lichamelijke processen die in een normale toestand beschermend zouden werken. Je bent in een toestand van chronische stress, gedefinieerd als (zie bijvoorbeeld hier):
gevoelens van vermoeidheid, gebrek aan energie, geïrriteerdheid, demoralisatie en vijandigheid, (die) gepaard gaan met de ontwikkeling van insulineresistentie en een abdominale (centrale) vetdistributie. Roken, alcoholgebruik en (gebrek aan) lichaamsbeweging, d.w.z. gedrag, dragen aan deze allostatische last bij.
Biomedisch gezien valt die allostatische last te meten, maar niet op een eenvoudige manier, omdat allerlei verschillende processen er aan bijdragen. In dit onderzoek, waar ik nog op terug kom, worden er 12 biologische parameters gebruikt, waaronder de systolisch en diastolische bloeddruk, de Body-Mass Index, en HDL cholesterol. Aan de oratie van Gans, waar ik hierboven naar link, ontleen ik dat allostatische last wordt gemeten aan bloeddruk, bijnierhormoonafscheiding, vet- en bloedsuikergehalte en vetverdeling.

In het onderzoek dat ik hierboven noem, zijn in Zweden ruim 800 mensen gedurende 27 jaar gevolgd. Op verschillende leeftijden werd nagegaan welke sociale en materiële tegenspoed ze te verduren hadden gekregen, waarna, toen ze 43 jaar waren geworden, hun allostatische belasting werd vastgesteld.

Sociale tegenspoed werd aanwezig geacht als voor het 16e levensjaar een ouder afwezig was door overlijden of scheiding en/of als er vaak verhuisd was en/of als een of beide ouders gezondheidsproblemen hadden en/of alcohol- of drugproblemen en/of als een nabij iemand ernstig en langdurig ziek was of was overleden en/of als er een scheiding had plaatsgevonden en/of als men sociaal geïsoleerd was en/of als men weinig autonomie ervoer en/of als er sprake was geweest van verbale of fysieke bedreiging of geweld.

Materiële tegenspoed werd aanwezig geacht als ouders werkloos waren geweest, als er armoede was geweest, als het gezin kleinbehuisd was, als men zelf werkloos was geweest, e.d.

Uit het onderzoek blijkt dat (ik citeer uit de conclusies):
de allostatische belasting op middelbare leeftijd beïnvloed wordt door de accumulatie van ongunstige sociale blootstelling gedurende de levensloop, maar ook door sociale tegenspoed gemeten rond de overgang naar de volwassen leeftijd, onafhankelijk van latere tegenspoed. Dus vonden we steun voor zowel  het cumulatieve risico model als het model van de kwetsbare periodes in de levensloop (...) de bijdrage van de materiële tegenspoed lijkt afhankelijk te zijn van de sociale tegenspoed, terwijl de sociale tegenspoed het meest consistent en onafhankelijk samenhing met de allostatische belasting. (...)
Dit onderzoek wijst er op dat sociale stressoren rond de overgang naar volwassenheid langdurige fysiologische sporen nalaten tot in de middelbare leeftijd, tot op grote hoogte onafhankelijk van de later ervaren tegenspoed.
Onze resultaten wijzen op de adolescentie als een kritieke periode voor vrouwen. (...) Er moet niet teveel waarde worden gehecht aan het resultaat dat sociale tegenspoed gedurende de adolescentie alleen significant was voor vrouwen, omdat dezelfde tendenties aanwezig waren voor mannen. (...) Voor mannen lijkt de jongvolwassen leeftijd de periode te zijn waarin sociale tegenspoed het meest schadelijk is voor lange termijn fysiologische ontregelingen. Residentiële instabiliteit (vaak verhuisd zijn) en het overlijden van een nabij iemand waren essentieel voor een significant effect, wat waarschijnlijk wijst op het belang van sociale relaties op een leeftijd waarop volwassenen relaties worden gevormd.  

maandag 13 februari 2012

Gezondheid en sociale omgeving (7): de stress van statuscompetitie en eenzaamheid

Een gunstige sociale omgeving verschaft een gevoel van veiligheid. Er zijn vertrouwde anderen waar je op kunt rekenen als je ze nodig hebt. En je ervaart de voldoening van het voor anderen beschikbaar zijn als ze iemand nodig hebben. Als dat gevoel van veiligheid ontbreekt, dan heeft dat op den duur negatieve gezondheidseffecten. En die effecten lijken op te treden als gevolg van langdurige stress, die in de biomedische literatuur type II allostatische overbelasting wordt genoemd.

Met die literatuur kwam ik voor het eerst in 2004 in aanraking, toen ik dit stuk schreef in de opstartfase van het Lifelines onderzoek, en toen Joris Slaets, hoogleraar ouderengeneeskunde in Groningen, mij aanraadde om me te verdiepen in de allostatische overbelasting. Dat resulteerde toen in de paragraaf die ik hieronder in zijn geheel overneem. Het geeft weer wat ik er in 2004 over gelezen had en hoe ik dat kon gebruiken om het verband tussen sociale omgeving en gezondheid te begrijpen. Volg de link hierboven om de referenties te vinden. In een volgend bericht probeer ik een update van de literatuur te geven. (Met een Emergency Life History Stage wordt een kritieke gebeurtenis bedoeld, zoals het slachtoffer worden van een overval of het verlies van een partner. Update. Dat laatste is een minder goed voorbeeld. Het gaat om gebeurtenissen die een vechten-of-vluchten reactie vereisen. Gewoon niet een goed voorbeeld, dus.)
Deze twee gedragspatronen (statuscompetitiegedrag en gemeenschapsgedrag) lijken samen te hangen met twee fysiologisch en neuroendocrinologisch te karakteriseren toestanden (Carter 1998, Panksepp 1998, Goymann en Wingfield 2004). De gezondheidseffecten kunnen met het biologische begrip “allostatic load” verduidelijkt worden (Seeman, McEwen, Rowe et al 2001, Goyman en Wingfield 2004). In een stabiele omgeving die geen bijzondere uitdagingen stelt, bevindt een organisme zich in een toestand van homeostasis. Het functioneert dan zodanig dat essentiële fysiologische systemen (pH, lichaamstemperatuur, glucoseniveau en bloeddruk) binnen bepaalde grenzen worden gehouden. Om homeostase in stand te houden bij uitdagende omgevingsveranderingen reageert een organisme met allostase (“instandhouding van stabiliteit door verandering”), d.w.z. met een verhoging van glucocorticoide concentraties, waardoor terugkeer naar homeostase wordt bevorderd.
Er kunnen zich nu twee soorten allostatische overbelasting voordoen: type I en type II (Goyman en Wingfield 2004). Type I overbelasting is een toestand waarin kortdurend de energievereisten van het organisme uitgaan boven de energieverschaffing. Dit type is functioneel en bevordert het goed door komen van een “emergency life history stage” (ELHS). Bij het Type II overbelasting is er ook een verhoging van de energievereisten, maar zonder dat die de energieverschaffing te boven gaat. Er wordt dan niet een ELHS getriggerd, maar als deze toestand langer duurt, is er een chronisch verhoogde glucocorticoide afscheiding met verhoogde kans op ziekte (McEwen en Wingfield 2003). Mijn indruk uit de literatuur is dat leden van een groep waarin wordt samengewerkt en sociale steun wordt uitgewisseld (een gemeenschap) worden gekenmerkt door homeostase, dat een instabiele statushiërarchie (statuscompetitie) leidt tot Type II allostatische overbelasting en dat in een stabiele statushiërarchie de mate van Type II allostatische overbelasting verschilt tussen dominanten en ondergeschikten, afhankelijk van de psychologische kosten die aan die verschillende posities zijn verbonden (Goyman en Wingfield 2004, Kristenson, Eriksen, Sluiter et al 2004, Sapolsky 1992).

Uit de literatuur is mij (nog) niet duidelijk geworden of het Type II overbelasting ook een rol speelt in de negatieve gezondheidseffecten van eenzaamheid (ontbreken van gemeenschap, met wel of niet manifeste statuscompetitie). Hawkley en Cacioppo (2003) rapporteren dat eenzame personen niet een grotere fysiologische stress respons vertonen dan niet-eenzame personen, maar dat zij wel gebeurtenissen met een grotere waarschijnlijkheid als stressvol percipiëren. Als zij vaker stress ervaren dan niet-eenzamen, dan is het misschien zo dat zij een hogere Type II overbelasting hebben. Hawkley en Cacioppo (2003) noemen aanwijzingen dat bij de eenzamen de restoratieve processen minder goed verlopen (slaapproblemen). (Zie ook Knox en Uvnäs-Moberg (1998) voor samenhang van eenzaamheid met hart- en vaatziekten en voor aanwijzingen voor biologische mechanismen.)

zaterdag 11 februari 2012

Europa vernedert Griekenland

De Engelse krant The Guardian waarschuwt dat Europa hoog spel speelt met het spelletje Griekenland vernederen (zie de link onderaan dit bericht):
Het moet nu duidelijk zijn dat de bezuinigingsstrategie in Griekenland niet werkt: economisch niet, sociaal niet en zeker politiek niet. Om drie cijfers van deze week te nemen: de industriële productie in Griekenland daalde in december met 11% vergeleken met een jaar eerder, terwijl 20,9% van alle volwassenen werkloos zijn - en voor de helft van alle jonge Grieken geldt hetzelfde. In een uithoek van de eurozone gaat een lid door een depressie waar weinig aandacht voor is - en het is er een die grotendeels door zijn buren is veroorzaakt. De strenge bezuinigingen die Griekenland zijn opgelegd door de troika van IMF, de EU en de Europese Centrale Bank zouden nooit de groeivooruitzichten van het land kunnen verbeteren; maar ook hebben ze gefaald in het terugdringen van de nationale schuld.
Hoe extreem anders wordt er in Duitsland over de Grieken geschreven. Een redactioneel commentaar in de Frankfurter Allgemeine Zeitung pleit er voor om de Grieken over de rand te duwen. Het commentaar geeft geen blijk van veel inzicht in de oorzaken van de eurocrisis:
Hoe kan een land dat de (Europese) Gemeenschap in de grootste crisis van haar geschiedenis gestort heeft, tot verandering gedwongen worden, als in de EU de politieke bereidheid ontbreekt om eventueel tegen de kosten van een bankroet en het uittreden uit de eurozone de geldstroom te stoppen?
De cursivering is van mij. De passage is potsierlijk. Natuurlijk valt er in Griekenland veel te verbeteren. Maar dat het land de oorzaak is van de crisis in Europa: te zot voor woorden.

'via Blog this'

vrijdag 10 februari 2012

Waarom we hard lachen als we gaan vergaderen. De sociale strategische lach

Voor een vergadering begint, is er vaak een korte tijdspanne waarin de aanwezigen grappen maken en daar hard om lachen. En ik meen vastgesteld te hebben dat er meer gelachen wordt als er controversiële kwesties op de agenda staan. Als er iets moet worden beslist waar sommige deelnemers een groot voorstander van zijn, maar anderen een groot tegenstander, en als niet duidelijk is hoe de verhoudingen liggen, en als iedereen verwacht dat de emoties hoog zullen oplopen, dan wordt er meer en harder gelachen. Waarom?

Mijn privé theorie is dat er zich een soort wedstrijd afspeelt waarbij het er om gaat wie het beste kan laten zien dat hij zijn zenuwen in bedwang heeft. (Hij, omdat vooral mannen dit patroon laten zien.) En ik vermoed dat sommigen zelfs van te voren een grap bedacht hebben, ook om de lachers op de hand te krijgen, maar vooral om de anderen te kunnen intimideren met vertoon van zogenaamde ontspannenheid. Zo iemand probeert dan ook om van alle aanwezigen het hardst te lachen, soms tevergeefs. Hoe dan ook, de winnaar van deze lachwedstrijd krijgt, zo is mijn ervaring, vaak ook zijn zin bij die controversiële agendapunten. De tegenstanders leggen het hoofd in de schoot, omdat ze al verloren hadden nog voor dat de vergadering begon. In deze theorie speelt het lachen dus een rol in de statuscompetitie en is het een middel om te intimideren. Ik kende tot nu toe geen onderzoeken of inzichten die mijn privé theorie bevestigen of tegenspreken.

Maar vandaag zag ik een onderzoek dat laat zien dat lachen de pijngrens verhoogt. Door te lachen, komen endorfinen vrij en dat stofje speelt een rol in de bescherming tegen fysiologische en psychologische stress. Máár dat blijkt kenmerkend te zijn voor het zogenaamde Duchenne lachen, zeg maar, de spontane schaterlach, die besmettelijk is en een rol speelt in verbroedering en "bonding". Op Google Afbeeldingen kom je een foto tegen van een grijnzende Boris Jeltsin en een schaterende Bill Clinton. Het lijkt mij dat wat Clinton daar doet, duidelijk een spontane schaterlach is. En hij was toen inderdaad net goede maatjes geworden met Boris Jeltsin.

Er is echter ook een non-Duchenne lach en die wordt wel de sociale strategische lach genoemd (zie ook dit stukje van Hendrik Spiering). Die lach wordt bewust gebruikt om te manipuleren en te intimideren. Om anderen te laten zien dat jij zogenaamd totaal ontspannen bent. Ik moet dan meteen denken aan de lach van onze Mark Rutte. Ik stel me voor dat hij altijd het hardst lacht van allemaal voor hij de vergadering van de ministerraad opent.

Het blijkt dus de non-Duchenne lach te zijn die ik altijd heb waargenomen voorafgaand aan al die vergaderingen die ik heb meegemaakt. En als je die lach ziet, ja, dan ben je niet getuige van verbroedering, maar integendeel van statuscompetitie.
Update. Ik ben natuurlijk niet altijd alleen maar waarnemer geweest bij die lachwedstrijden.

Rampzalige gevolgen voor de Grieken

Merijn Knibbe verwijst naar de Wall Street Journal (jawel), die de rampzalige gevolgen voor de Grieken laat zien van de Europese bezuinigingszeepbel. Zie de link hieronder.

Wat is dit? Zoveel mogelijk hardvochtigheid, om maar zoveel mogelijk serieus genomen te worden? Bekrompen achterdocht en zucht tot wraakneming?
In the long run, Keynes lives « Real-World Economics Review Blog:

'via Blog this'

Rudi Wielers: 30 uur is voltijds maakt ruimte voor onderlinge zorg

Eerder besteedde ik aandacht aan het pleidooi van Juliet Schor om minder te gaan werken. En minder te gaan consumeren, uiteraard: wanneer dat mogelijk is. We zijn geneigd te veel tijd aan betaald werk te besteden en te veel waarde te hechten aan alles waarvoor geld nodig is. Door minder te werken, kunnen we meer investeren in elkaar (familie en vrienden) en in onze buurten en dorpen. We hebben onze persoonlijke relaties verwaarloosd. Gemeenschappen zijn "dunner" geworden en onze banden zwakker. Daardoor zijn gezinnen meer sociaal geïsoleerd. We moeten het evenwicht tussen onze economische en onze sociale welvaart herstellen.

Het pleidooi van Rudi Wielers in Socialisme & Democratie (9/10, 2011) om de 30-urige werkweek als voltijds te erkennen, gaat precies in deze richting. Door een geringere arbeidsbelasting zullen mensen meer voor elkaar gaan zorgen, zoals in de vorm van mantelzorg en vrijwilligerswerk. En dat komt heel goed van pas, omdat de geprofessionaliseerde zorgsector sterk is gegroeid en als gevolg van de vergrijzing zal blijven groeien.
Deze 'vermarkting' (van de zorg) verdringt de onbetaalde zorgverlening. Mensen die niet participeren op de arbeidsmarkt zijn aanzienlijk actiever in mantelzorg en vrijwilligerswerk dan mensen met een deeltijdbaan, en die zijn weer actiever dan mensen met een voltijdbaan. (...)
Een belangrijke vraag is of de inmiddels vergaande vermarkting van zorgrelaties de kwaliteit van zorg ten goede komt. Er is veel reden daaraan te twijfelen. (...) Vaak is de kwaliteit (...) minder goed: door de nadruk op kostenbeheersing worden de zorgrelaties minder persoonlijk, en wordt  het werk zwaar. (...)
Een lagere norm voor voltijdwerk en de erkenning van informele zorg als een persoonlijk en maatschappelijk nuttige activiteit zouden deze problematiek aanzienlijk verlichten. Er is veel reden om aan te nemen dat mensen bij een geringere arbeidsbelasting meer voor elkaar zullen zorgen. Het welzijnsverhogend effect van de combinatie van betaald werk en zorg is een belangrijke reden dat nu reeds veel mensen voor die combinatie kiezen. Het verklaart waarom veel moeders en ook vaders, oma's en opa's een kortere werkweek hebben. (...)
Econometrische modellen van het SCP laten een sterke stijging van de mantelzorg zien bij een scenario waarin vrouwen en mannen in grote deeltijdbanen werken. Vooral de bijdrage van mannen zou daardoor toenemen. (...)
De combinatie van betaald werk en zorg kan van grote betekenis zijn voor de zorg voor kinderen en ouderen. Als de waarde van de combinatie is erkend, kan worden gewerkt aan condities die informele zorgverlening in families en buurten vergemakkelijken. Buurten en wijken zouden zo moeten worden ingericht dat verschillende generaties naast elkaar kunnen wonen, zodat zorgverlening tussen de generaties kan plaatsvinden, zowel van grootouders (voor hun kleinkinderen) als van kinderen (voor hun ouders). Informele zorg zou niet beperkt hoeven en moeten blijven tot familierelaties, maar ook uitgangspunt kunnen zijn voor de vergroting van de leefbaarheid van buurten. Faciliteiten op buurtniveau, waarin ouders, grootouders en kinderen als vrijwilligers participeren, zullen bij een kortere arbeidsduur een groter sociaal draagvlak kunnen krijgen.
Het mooie van dit pleidooi vind ik dat het er op wijst dat je via een omweg van een ingreep op de arbeidsmarkt het sociale isolement van gezinnen kunt verminderen. (Rudi en ik zijn geregeld co-auteurs geweest.)

donderdag 9 februari 2012

Thinking Fast and Slow - Daniel Kahneman in gesprek met Richard Layard

Het gesprek dat Richard Layard op 15 november 2011 voerde met Daniel Kahneman aan de London School of Economics staat nu op YouTube. Zie de link hieronder. Twee intelligente en wijs geworden oudere heren met stropdas. Nog geen tijd gehad om het helemaal af te kijken.

Richard Layard schreef in 2005 het boek Happines. Lessons From a New Science (Nederlandse vertaling: Waarom zijn we niet gelukkig?). Het gesprek is naar aanleiding van het nieuwste boek van Kahneman, Thinking Fast and Slow, vertaald als Ons Feilbare Denken.

Thinking Fast and Slow - Daniel Kahneman in conversation with Richard Layard - YouTube:

'via Blog this'

De oorsprong van de bezuinigingszeepbel

Een sociale zeepbel ontstaat als er onzekerheid is over hoe de wereld er uit ziet, met andere woorden als er een informatietekort is. Als mensen dan wel een oordeel willen of moeten of menen te moeten vormen, dan kan het gebeuren dat ze vooral naar elkaar kijken. Als dan de indruk ontstaat dat er zich een overheersende opinie aan het vormen is, dan kan de zeepbel van "de heersende mening" zich snel met lucht vullen.

Dat proces heeft zich denk ik ook met de bezuinigingszeepbel voltrokken. Toch blijft natuurlijk altijd de vraag waardoor dan dat ene oordeel de algemene opinie wordt. Er zal toch wel in die beginfase een goede reden geweest zijn om die ene opinie te verkiezen boven mogelijke andere?

In het geval van de bezuinigingszeepbel is die reden goed aan te wijzen. Als ik het goed gevolgd heb, dan waren de voorstanders van overheidsbezuinigingen als middel om het vertrouwen van "de markten" te herstellen en zo uit de recessie te komen, onder de indruk van dit paper van Alesina en Ardagna, dat in 2009 verscheen. De auteurs analyseerden het beleid van de OECD-landen in de periode 1970-2007 en concludeerden daaruit dat overheidsstimulering niet leidt tot meer economische groei. Integendeel, bezuinigingen werken wel.

Intussen is gebleken dat de analyse van Alesina en Ardagna ondeugdelijk was. Dat is uiteengezet door o.a. Paul Krugman en door Jayadev en Konczal. In zijn blogbericht van vandaag wijst John Quiggin daar nog maar eens op. De aanleiding is een stuk in de Australische Financial Review, waarin de auteurs vinden dat het bezuinigingsbeleid een kans moet krijgen. Ter ondersteuning verwijzen ze naar dat Alessino/Ardagna paper zonder enige vermelding van de kritiek die daarop geleverd is.

John Quiggin vraagt zich af hoe dat kan gebeuren. Die auteurs moeten wel van die kritiek op de hoogte zijn geweest. Dit lijkt er op dat die sociale druk van de heersende opinie zo groot kan worden dat mensen willens en wetens tegenstrijdige informatie negeren. Dat mensen daartoe bereid zijn, weten we al wel uit het sociaal-psychologisch laboratoriumonderzoek van Solomon Asch uit de jaren vijftig van de vorige eeuw. Maar het blijft verontrustend om waar te nemen.

woensdag 8 februari 2012

Gezondheid en sociale omgeving (6): de lichamelijke mechanismen

Eerder in deze reeks berichten schreef ik over wat cruciaal is voor een sociale omgeving die je gezond houdt. Het gaat niet speciaal om het aantal persoonlijke relaties die je hebt. Ook als je objectief gezien sociaal geïsoleerd bent, dan verhoogt dat wel de kans op gezondheidsproblemen, maar die kans hangt meer af van het subjectief waargenomen sociale isolement. Met andere woorden: bij eenzelfde objectief sociaal isolement kunnen mensen verschillen in de subjectieve waarneming daarvan. 

Dat zou kunnen samenhangen met de mate waarin mensen een veilige hechtingsstijl hebben en die ontwikkelen ze in hun jeugd. Zie dit bericht. Maar het kan er ook mee samenhangen dat de persoonlijke relaties die je hebt, kunnen verschillen naar "kwaliteit". Tussen je relaties kunnen ook slechte contacten zitten, relaties met mensen door wie je je uitgebuit of bedreigd voelt, maar waar je (nog) wel "aan vast zit". Die slechte contacten zullen mensen misschien wel meetellen als je ze vraagt hoeveel contacten ze hebben. Dan wegen ze dus wel mee in de mate van objectief sociaal isolement. Zie ook dit bericht van al langer geleden.

Maar als je mensen vraagt naar hoe eenzaam, of sociaal geïsoleerd, ze zich voelen, dan tellen ze waarschijnlijk niet mee. Dan gaat het meer om hoeveel mensen je om je heen hebt die elkaar (en jou) het gevoel geven dat ze er voor elkaar zijn als dat nodig is. En dat is precies het gevoel van veiligheid (of van geborgenheid of van gemeenschap) dat belangrijk is voor dat positieve gezondheidseffect. Hoe minder dat gevoel er is, hoe meer kans op stress en op gezondheidsproblemen.

Het onderzoek naar die gezondheidsproblemen is nu zover gevorderd dat je een lijstje kunt opstellen van lichamelijke (fysiologische, neurale, hormonale, etc.) mechanismen die door een gebrek aan dat gevoel van veiligheid in werking kunnen worden gesteld. Aan dit artikel uit 2011, waar ik al eerder naar linkte, ontleen ik het volgende lijstje:
  1. hart- en vaatproblemen (hogere vasculaire weerstand),
  2. verhoogde bloeddruk,
  3. verhoogd cortisolniveau 's ochtends (het stresshormoon),
  4. minder weldadige slaap,
  5. slechtere werking van het immuunsysteem (en daardoor meer ontstekingen),
  6. cognitieve achteruitgang en verhoogde kans op Alzheimer,
  7. verhoogde kans op depressie.
Het valt dus goed te begrijpen dat de werking van een gunstige sociale omgeving vergelijkbaar is met een goed werkend geneesmiddel (en zonder bijwerkingen!).

En als ik het goed begrijp komen al deze lichamelijke effecten tot stand doordat langdurige en niet oplosbare onveiligheidsgevoelens een toestand van stress teweegbrengen, in de betekenis van type 2 allostatische overbelasting. Daarover een volgende keer. Update. Zie Gezondheid en sociale omgeving (8): allostatische belasting en de levensloop.

maandag 6 februari 2012

Paul de Grauwe: Eerste impressies uit Londen

Paul de Grauwe is na zijn emeritaat in België hoogleraar geworden aan de London School of Economics. In dit stuk in het dagblad De Tijd geeft hij zijn eerste indrukken van zijn verblijf in Londen. Het valt hem op dat de gebouwen en de kantoren van de City, het Londense bankendistrict, veel luxe en netheid uitstralen, terwijl de kamers van de professoren wat armoedig en chaotisch aandoen. Ook valt hem natuurlijk op dat de "helden" van de City tien keer zoveel verdienen dan de professoren en bepaald niet tien keer zoveel aan de welvaart bijdragen. Integendeel:
Meer en meer kom ik tot de overtuiging dat de bijdrage van de City tot de welvaart in het Verenigd Koninkrijk en daarbuiten waarschijnlijk negatief is. De City is uitgegroeid tot een waterhoofd dat te veel talent aantrekt. Talent dat verspild wordt in gokken en speculatie, en dat de risico's van het zakendoen in de wereld op dramatische wijze heeft verhoogd. Nee, de prof aan de London School of Economics draagt meer bij tot de welvaart. Vandaar mijn voorstel: verlaag de vergoeding van de CEO van de topbanken tot het niveau van de professor. De gokkers en de speculanten zullen zich niet meer aangetrokken voelen tot het beroep van bankier en we zullen betere banken hebben.
De Grauwe: Eerste impressies uit London - De Gedachte - De Morgen:

'via Blog this'

Morele intuïties in het persoonlijke en onpersoonlijke domein

Jonathan Haidt is bekend geworden met de volgende twee inzichten die hij met zijn onderzoek meer of minder (de meningen verschillen) heeft onderbouwd:
  1. onze morele oordelen komen voort uit met emotie geladen intuïties over "wat deugt" en "wat niet deugt". Die intuïties leren we grotendeels onbewust aan gedurende het opgroeien in een morele gemeenschap. Het vermogen om ze makkelijk aan te leren is aangeboren. Verstandelijk redeneren komt er alleen bij kijken als morele oordelen over een handeling tussen mensen verschillen en als mensen dan proberen om elkaar te overtuigen.
  2. er zijn zes van zulke morele intuïties, die elk met twee tegenstellingen van "goed" tegenover "kwaad" kunnen worden gekarakteriseerd: zorgen/leed toebrengen, rechtvaardigheid/bedrog, vrijheid/overheersing, loyaliteit/verraad, gezag aanvaarden/gezag ondermijnen en heiligheid/ontering.
In het artikel over Haidt waar ik naar link in het bericht waar ik hierboven naar link (!), gaat het vooral over de toepassing van deze inzichten op onze oordelen over politiek en maatschappij. Dus over het publieke, onpersoonlijke domein. Het gaat dan bijvoorbeeld over hoe groot de verschillen tussen arm en rijk mogen zijn en over hoe streng misdrijven moeten worden bestraft.

Maar die morele intuïties verwerven we in het persoonlijke domein, in het sociale netwerk van familie en vrienden waarin we opgroeien. En het zijn vooral de intuïties van het gemeenschapsgedrag die we daar leren: je hoort voor elkaar te zorgen (of elkaar in ieder geval de ander geen leed berokkenen), je moet eerlijk zijn tegenover elkaar (in ieder geval de ander niet bedriegen), je moet elkaar in elkaars vrijheid laten (in ieder geval niet de ander willen overheersen) en je hoort onderling loyaal te zijn zodat je op elkaar kunt rekenen (in plaats van de ander te verraden en te laten vallen).

De resterende twee (gezag aanvaarden/gezag ondermijnen en heiligheid/ontering) zijn, lijkt mij, eigenlijk meer morele intuïties die ons er toe aanzetten om in een statushiërarchie te functioneren. Gezag komt van boven en het is maar beter om het te respecteren. En alles wat van boven komt heeft ook altijd een zweem van heiligheid en dat hoor je dus niet te onteren.

Als Haidt gelijk heeft dat wij ze aanleren gedurende het opgroeien, zou dat er dan een gevolg van zijn dat onze maatschappij ambivalent is tussen gemeenschap en statushiërarchie. Dat kleine gemeenschapsnetwerkje waarin onze kinderen opgroeien, is ingebed in een maatschappij waarin statuscompetitie en statushiërarchie een prominente rol spelen. Daar krijg je als kind natuurlijk van alles van mee. Je ouders functioneren in een statushiërarchie als ze een betaalde baan hebben. En zodra je onderwijs gaat genieten, heb je met gezagsverhoudingen te maken. Terwijl de gemeenschappen van lang geleden, die van de jagers/verzamelaars, in zekere zin in "zuivere vorm" functioneerden, dat wil zeggen dat ze onze neiging tot statuscompetitie succesvol onderdrukten, leven we nu in een maatschappij waarin gemeenschap en statuscompetitie (en-hiërarchie) veel in allerlei mengvormen aanwezig zijn.

Maar in grote lijnen kun je wel zeggen dat gemeenschapsgedrag veel gemakkelijker getriggerd wordt in het domein van de persoonlijke relaties. In relaties tussen vrienden ben je gelijkwaardig en is het not done om gezag te willen uitoefenen. Terwijl de uitoefening van gezag in een bedrijf vaak, met meer of minder tegenzin, geaccepteerd wordt. In het onpersoonlijke, publieke domein, dat van bedrijf, overheid en openbare ruimte, overheerst dus de ambivalentie van de intuïties van gemeenschap en statushiërarchie.

Dat maakt dat we in ons denken over politiek en maatschappij veel minder automatisch op onze intuïties kunnen varen. Er komt ook een input bij van ons goed informeren en verstandelijk redeneren. Zo ontstaan ideologieën, maatschappijvisies die wel berusten op bepaalde morele intuïties, maar waar ook denkwerk aan te pas komt. En volgens Haidt is de progressieve ("liberal") ideologie vooral gebaseerd op de intuïties van zorg, rechtvaardigheid en vrijheid. Terwijl de conservatieve ideologie daarnaast óók gebaseerd is op de intuïties van gezag en heiligheid. En daaruit zou volgen dat de conservatieven de progressieven beter begrijpen (omdat ze dezelfde intuïties delen) dan andersom (omdat de progressieven de intuïties van gezag en heiligheid niet kennen of niet willen kennen). Zie dit artikel, dat ondertussen is verschenen in de Journal of Personality and Social Psychology.

zaterdag 4 februari 2012

Is de bezuinigingszeepbel aan het leeglopen?

Paul Krugman linkt naar een artikel in The Economist, waarin de discussie tussen Keynesiaanse economen zoals hijzelf en anti-Keynesiaanse economen wordt samengevat. Zie de link onderaan dit bericht.

Volgens Krugman en anderen moet de overheid in een recessie met een liquiditeitsval haar eigen bestedingen opvoeren. Krugmans enige bezwaar tegen de bestedingsimpuls van de Obama-regering was dan ook dat hij te gering was.

Maar de anti-Keynesianen, zoals John Cochrane, vonden dat regeringen juist moeten bezuinigen, om het vertrouwen te herwinnen (het "vertrouwenssprookje") en omdat overheidsbestedingen de economie niet kunnen aanwakkeren. Hun argument was, als ik het goed begrepen heb, dat die extra bestedingen toch ook een keer weer moeten worden betaald door hogere belastingen en dat mensen daar rekening mee houden. Dus zou de zogenaamde multiplier nul zijn, d.w.z. dat de economie niet een impuls krijgt. Deze redenering vormt de achtergrond van de bezuinigingszeepbel, die Europa nu al een poos teistert.

Zoals The Economist meldt, lijkt het er op dat de anti-Keynesianen bezig zijn om hun ongelijk in te zien. John Cochrane doet dat op een heel speciale manier, namelijk door achteraf te ontkennen dat hij ooit heeft beweerd dat een bestedingsimpuls niet zal werken. Brad DeLong heeft zich daar boos over gemaakt en ik kon dat wel meevoelen.

Hoe dan ook, al die politici die denken serieus over te komen als ze een Keynesiaans beleid een achterhaald en links idee noemen, kunnen steeds minder economen aanhalen als bron van dat inzicht. Is dit het begin van het leeglopen van de bezuinigingszeepbel? The Economist sluit af met:
De presidentsverkiezing dit jaar is in grote mate een referendum over het economische beleid van Obama. In de algemene termen waarin het door het kiezersvolk wordt gezien, is het een debat over Keynesiaanse opvoering van de overheidsbesteding versus expansieve bezuiniging. De verkiezingen van 2010 vonden plaats op een moment dat mensen het vertrouwen leken te hebben verloren in Keynesianisme. De verkiezingen in 2012 hebben plaats op een moment dat mensen het vertrouwen in expansieve bezuinigingen hebben verloren.
En het gaat er op lijken dat hetzelfde geldt voor alle komende verkiezingen in alle Europese landen.

'via Blog this'

vrijdag 3 februari 2012

"Gelukkige werknemers? Pas uw beleid aan!"

Het blad P&O Actueel besteedt aandacht aan het artikel van Rudi Wielers, Peter van der Meer en mijzelf over de vraag of werk ons welzijn verhoogt, waar ik in dit bericht op inging. Zie de link hieronder.

P&Oactueel - Management: ‘Gelukkige werknemers? Pas uw beleid aan!’:

'via Blog this'

Gezondheid en sociale omgeving (5): maakt het uit of je vaker verhuisd bent?

Een gunstige sociale buurtomgeving levert een bijdrage aan de gezondheid van mensen. Zie het vorige bericht uit deze reeks.

Uit onderzoek dat ik in een later bericht zal bespreken, blijkt dat de kans dat een buurt een gunstige sociale omgeving vormt voor zijn bewoners, groter is als mensen er al langer wonen. Anders gezegd, als de gemiddelde woonduur langer is. Een buurt als een duiventil levert meestal een anonieme sociale omgeving op. Mensen hebben dan niet genoeg tijd gehad om aan elkaar te wennen. Zijn elkaar nog niet vaak genoeg op straat tegengekomen en hebben nog niet vaak genoeg een praatje gemaakt om persoonlijke relaties op te bouwen.

Maar ook voor de individuele bewoner geldt dat als hij net in de buurt is komen wonen, nog weinig kans heeft gehad om anderen te leren kennen. Omdat een gunstige sociale buurtomgeving goed is voor onze gezondheid, zou het dus kunnen zijn dat mensen die vaker verhuisd zijn, in hun leven minder de voordelen hebben kunnen ervaren van een gunstige sociale buurtomgeving dan mensen die weinig verhuisd zijn. En het kan zijn dat dat gemis heeft geresulteerd in een slechtere gezondheid.

Er zijn inderdaad aanwijzingen dat dat zo is. Volgens dit onderzoek is het vaak op jonge leeftijd verhuisd zijn een risicofactor voor je gezondheid op volwassen leeftijd. Het kan zijn dat die verhuizingen voor kinderen stressvol zijn en dat ze er door leren dat stabiele persoonlijke relaties nu eenmaal niet mogelijk zijn. Daardoor zouden kinderen die vaak verhuizen misschien wel moeilijker een veilige hechtingsstijl ontwikkelen. Zie ook dit bericht. Maar dat is geheel mijn interpretatie.

In dit recentere onderzoek werden ruim 7000 Amerikaanse volwassenen tien jaar lang gevolgd. Het bleek dat hoe vaker ze in hun jeugd waren verhuisd, hoe lager ze hun eigen welzijn beoordeelden. Het interessante aan dit onderzoek is dat het inzicht verschaft in de vraag voor welke mensen die geschiedenis van vaak verhuizen vervelender of juist minder vervelend is. Het blijkt namelijk dat het de introverte mensen zijn die er het meeste last van hebben. En voor die introverten, die wat moeilijker contact met mensen maken, gold dat het vaak verhuisd zijn er ook inderdaad toe geleid had dat ze minder persoonlijke relaties om zich heen hadden. Extraverten hadden volgens dit onderzoek eigenlijk nergens last van.

Had het vaak verhuisd zijn, naast het negatieve effect op het welzijn, ook gevolgen voor de gezondheid? De onderzoekers konden daarover iets zeggen door te kijken naar de subgroep van mensen die 50 jaar of ouder waren aan het begin van het onderzoek. En toen bleek dat van de introverten die vaker verhuisd waren er in de tien volgende jaren meer overleden waren, terwijl dat voor de extraverten geen verschil maakte.

Het maakt dus iets uit of je vaker verhuisd bent, maar alleen als je van het introverte type bent. Hoe meer we dus van mensen verwachten dat ze voor opleiding en loopbaan bereid zijn om te verhuizen, hoe meer we er, ten onrechte, van uitgaan dat iedereen extravert genoeg is om daar geen schade van te ondervinden.

donderdag 2 februari 2012

Gezondheid en sociale omgeving (4): maakt de buurt verschil?

In het vorige bericht in deze reeks hebben we gezien dat het meer beschikken over sociale relaties en vooral meer het gevoel hebben dat er anderen zijn waar je op kunt rekenen, bevorderlijk is voor gezondheid en levensduur. Omdat iedereen ergens woont, ligt de vraag voor de hand of het ook iets uitmaakt voor je gezondheid in wat voor buurt je woont. Is het beter om meer contacten te hebben met mede-buurtbewoners? Is het beter om in een buurt te wonen waar mensen elkaar kennen en waar mensen vriendelijk met elkaar omgaan? En waar een vriendelijke en sociale sfeer hangt? Of maakt dat niets uit en is de buurt niet (meer) belangrijk als bron van die sociale relaties?

Ja, er zijn duidelijke aanwijzingen dat het voor je gezondheid beter is om in zo een buurt te wonen. In dit onderzoek werd met een representatieve steekproef van 64.005 Nederlanders contact opgenomen, waarvan 56% bereid was om vragen te beantwoorden. Dit gebeurde in het kader van het WoonOnderzoek Nederland 2006. Mensen moesten aangeven met hoeveel buren en andere buurtbewoners ze contact hadden. En ze moesten de vragen hierboven beantwoorden over of mensen in hun buurt elkaar kenden en vriendelijk met elkaar omgingen. En de vraag of in de buurt een vriendelijke en sociale sfeer hing. De antwoorden op die vragen tezamen genomen, zijn een maat voor de sociale omgeving voorzover het om de eigen buurt gaat. Een hoge score op die maat betekent dat iemand een gunstiger sociale buurtomgeving heeft. Ook werd gevraagd hoe mensen hun eigen gezondheid beoordeelden.

Het blijkt dan dat het wonen in een gunstiger sociale buurtomgeving samengaat met een betere gezondheid. Ook als je statistisch gecontroleerd hebt voor persoonskenmerken als opleiding en inkomen en de staat van onderhoud van de woningen en gemiddelde sociaal-economische status van de buurt. Anders gezegd: als je met al die zaken rekening houdt, dan blijven er nog verschillen in gezondheid tussen mensen over en die hangen samen met de sociale buurtomgeving. Als je een meer dan gemiddeld sociaal gunstige buurtomgeving hebt, dan heb je een 6% hogere kans op een goede of zeer goede gezondheid. En het is plausibel om te denken dat die gunstige buurtomgeving ook echt bijdraagt aan die betere gezondheid.

Interessant is dat de onderzoekers ook de meer stedelijke buurten en de meer plattelandsbuurten hebben vergeleken. Denk aan mijn berichten over de nadelen (en voordelen) van het stadsleven, waarvan dit het laatste is. Uit dit onderzoek blijkt dat het stadsleven inderdaad minder gezond is dan het plattelandsleven: 79% van de stadsbewoners meldt een goede of zeer goede gezondheid tegenover 82% van de plattelandsbewoners. Bovendien geldt, zoals je zou verwachten, dat een gunstige sociale buurtomgeving in de stad minder voorkomt dan op het platteland.

Het maakt dus voor de gezondheid van mensen wel degelijk uit of ze wel of niet contacten in de buurt hebben, of de mensen in de buurt elkaar kennen en vriendelijk met elkaar omgaan en of er in de hun buurt een vriendelijke en sociale sfeer hangt. Er is trouwens meer onderzoek (in andere landen) dat in deze richting wijst. Maar dat het ook zo duidelijk voor Nederland is vastgesteld, lijkt me belangrijk.

woensdag 1 februari 2012

New York Times: een wijzere leider dan mevrouw Merkel zou ...

De New York Times oordeelt zo over de laatste ontwikkelingen in Europa (zie de link hieronder):
Een wijzere leider dan mevrouw Merkel zou een sterker Europa bouwen door haar buren te helpen om uit de schulden te groeien, niet hen uitpersen tot het breaking point. Een wijze leider zou ook de Duitse kiezers er aan herinneren dat de welvaart van hun eigen van export afhankelijke economie een hooggehouden vraag in de buurlanden nodig heeft.
Slecht Duits leiderschap in deze crisis heeft een steeds hogere economische en sociale prijs geëist van Griekenland, Ierland, Portugal, Spanje, Italië, België en Frankrijk. Hoe langer Duitsland vasthoudt aan de prioriteit van bezuinigen boven groei, hoe waarschijnlijk het wordt dat ook Duitsland zelf economische pijn zal leiden.

'via Blog this'