maandag 16 september 2013

Burgers willen geen kleinere overheid met lagere belastingen

Steeds meer blijkt dat de voorstanders van bezuinigen in een recessie meer gemotiveerd zijn om zo de overheid een kopje kleiner te maken dan om ons uit die recessie te helpen. In ons land is dat van de VVD zonder meer duidelijk, al was het maar doordat Rutte dat met zoveel woorden heeft gezegd. Maar het lijkt er op dat de andere regeringspartij, de PvdA, ook een kleinere overheid wil.

Nu is groot of klein eigenlijk niet de eerste vraag. Belangrijker is wat je als belangrijke overheidstaken ziet en dan blijkt wel hoe groot of klein die overheid moet zijn om die taken uit te voeren. Maar de PvdA koos altijd voor een pakket taken op het gebied van sociale zekerheid, sociale voorzieningen, werkgelegenheid, onderwijs en gezondheidszorg dat met een kleine overheid moeilijk valt uit te voeren. Ook al omdat langs die weg rechtvaardigheid, gelijkheid en gelijke kansen werden bevorderd.

Daarvan lijkt nu alleen de nivellering te zijn overgebleven. Als er maar genivelleerd word, ik chargeer wat, dan stemt de PvdA graag in met een kleinere overheid, hoge werkloosheid  en een nodeloos langere duur van de recessie. Alles ten behoeve van begrotingsevenwicht, op zich een onzinnig doel.

Maar willen de burgers eigenlijk wel een kleinere overheid? En lagere belastingen?

Een antwoord op die vraag was vorige week voor Engeland te vinden in de nieuwste British Social Attitudes. In dat onderzoek wordt ook gekeken naar de houding van burgers tegenover overheidsuitgaven en de rol van de overheid.

Wat blijkt daaruit? Als je kijkt naar Figuur 2.1 op pagina 36, dan zie je dat het percentage van de Britse burgers dat zegt lagere belastingen en minder overheidsuitgaven te willen, tussen 1983 en 2012 altijd lager is geweest dan 10 procent. In Engeland moeten ze dus helemaal niets hebben van die kleinere overheid.

Hoe zit dat dan in Nederland? Ik kon alleen de cijfers vinden voor de periode tussen 1970 en 2002, in het SCP-rapport De steun voor de verzorgingsstaat, 1970-2002. Het gaat daar, op pagina 14, over de vraag hoeveel geld de overheid voor openbare voorzieningen moet hebben. Mensen konden kiezen tussen "veel meer", "een beetje meer", "zo laten", beetje minder" en "veel minder". In 1970 koos 7 procent voor een beetje of veel minder. Dat percentage nam daarna flink toe (met een maximum van 16 procent in 1975), maar was in 1996 weer naar 8 procent teruggevallen. In 2002 was het gedaald naar 6 procent. (Heeft het SCP niet de recentere cijfers?)

Ook in de Verenigde Staten blijkt keer op keer de steun voor sociale voorzieningen opvallend hoog te zijn. Terwijl daar de retoriek van de kleine overheid hoogtij viert. En de ongeïnformeerdheid schrikbarend is. Wat er toe kon leiden dat leden van de Republikeinse partij en van de conservatieve Tea Party-beweging konden uitroepen dat de overheid met haar handen van hun Medicare-uitkering moest afblijven, onwetend van de omstandigheid dat Medicare een overheidsvoorziening is.

Al met al redenen om te denken dat die opbouw van de verzorgingsstaat na de Tweede Wereldoorlog in de westerse landen niet zomaar een voorbijgaand verschijnsel is. Ik denk als je de menselijke sociale natuur combineert met algemeen kiesrecht en met voldoende garanties voor goed onderwijs en goede informatievoorziening, dat er dan altijd een behoorlijk omvangrijke verzorgingsstaat uit te voorschijn komt. Mensen zijn bereid daarvoor te betalen.