woensdag 2 oktober 2013

Het taalgebruik van de hoogmoed - in politiek en bedrijfsleven

Omdat we weinig tot geen persoonlijke omgang hebben met de "hooggeplaatsten", de machthebbers in politiek, openbaar bestuur en bedrijfsleven, moeten we om te bepalen wat voor vlees we in de kuip hebben, afgaan op hun publieke uitingen. Hun voorkomen, hun manier van doen en praten. Maar alles in situaties waarin we geen persoonlijk contact met ze hebben.

Nu vormen machthebbers niet zomaar een toevallige steekproef uit de bevolking. Er zijn aanwijzingen dat narcisme en psychopathie bij hen meer dan gemiddeld voorkomen. Zie hier en hier. En er zijn aanwijzingen dat hoogmoed (hubris), een eigenschap die sterk overlapt met narcisme, en het uitoefenen van een machtspositie gemakkelijk samengaan. Als deze kenmerken aanwezig zijn, dan kunnen machthebbers grote schade aanrichten. Het is dus zaak dat wij, het grote publiek, daarop attent zijn. Maar waar moeten we dan op af gaan?

Er zijn nu net twee studies verschenen die aannemelijk maken dat je hoogmoed kunt op maken uit kenmerken van het taalgebruik van machthebbers.Maar eerst: wat is eigenlijk hoogmoed? In de studie Linguistic biomarkers of Hubris syndrome (betaalpoort) geven de auteurs een lijst van 14 kenmerken, namelijk:
  1. Een narcistische geneigdheid om de wereld primair te zien als een arena om macht in uit te oefenen en om roem na te streven
  2. Een geneigdheid tot daden die een gunstig licht op de persoon werpen -  gericht op image building
  3. Een buitenproportionele aandacht voor image en presentatie
  4. Een messianistische manier van spreken over dagelijkse handelingen en een neiging tot geestvervoering (exaltatie)
  5. Identificatie met de natie of de organisatie zodanig dat de persoon eigen perspectief en belangen daaraan gelijkstelt
  6. Een neiging om over zichzelf in de derde persoon te spreken of het koninklijke "wij" te gebruiken
  7. Excessief vertrouwen in het eigen oordeel en minachting voor het advies of de kritiek van anderen
  8. Overdreven geloof in zichzelf, grenzend aan een gevoel van almacht, in wat persoonlijk kan worden bereikt
  9. Een geloof dat de persoon zich niet moet verantwoorden voor het wereldse hof van collega's of de publieke opinie, maar voor het hof van de Geschiedenis of van God
  10. Een onwrikbaar geloof dat de persoon voor dat hof in het gelijk zal worden gesteld
  11. Verlies van contact met de realiteit; vaak samenhangend met een voortschrijdend sociaal isolement
  12. Rusteloosheid, roekeloosheid en impulsiviteit
  13. Een neiging om te denken dat de eigen "brede visie" op de morele integriteit van een voorgestelde gedragslijn de noodzaak van praktische, kosten-en-baten overwegingen opheft
  14. Uit overmoed voortkomende incompetentie als zaken verkeerd gaan, doordat teveel zelfvertrouwen de leider er toe heeft gebracht om zich niet met details bezig te houden
Er is overlapping met de narcistische (1, 2, 3, 4, 7, 8 en 9) en met de antisociale persoonlijkheidsstoornis (11).

Oké. De onderzoekers, waartoe ook David Owen behoort, eind jaren 80 minister van buitenlandse zaken van Groot-Brittannië en de auteur van o.a. The Hubris Syndrome: Bush, Blair and the Intoxication of Power, analyseerden het taalgebruik van drie Britse premiers in vergaderingen van het Lagerhuis. Het ging om Margaret Thatcher en Tony Blair, waarvan gezegd werd dat ze gedurende hun ambtsperiode steeds meer aan hoogmoed gingen lijden, en om John Mayor. Ze vinden dan inderdaad enige aanwijzingen die daar mee overeenkomen.

Zoals een toename van complexiteit van het taalgebruik, wat overeenkomt met toenemende roekeloosheid en impulsieve besluitvorming. En Blair was in toenemende mate van allerlei zaken "zeker", gebruikte vaker "ik" en "mij" en vond zijn eigen uitspraken steeds vaker "belangrijk". Beide hadden het ook steeds minder over hun "plichten". Maar verwijzingen naar de Geschiedenis of God namen niet toe en het gebruik van het koninklijke "wij" nam zelfs af. En als je Thatchers en Blairs taalgebruik vergelijkt met niet alleen dat van John Mayor, maar ook met dat van de leden van het Lagerhuis, dan blijkt dat ze beide vaker "ik" in de mond namen.

De tweede studie, Executive hubris: the case of a bank CEO (betaalpoort), analyseerde het taalgebruik van een bestuurder (CEO) van een bank in jaarlijkse berichten aan aandeelhouders. Ze deden dat voor een periode van 8 jaar van extreem succes van de bank, gevolgd door extreem falen. Er komen aanwijzingen uit naar voren voor door de jaren heen toenemend narcisme en hoogmoed.

Het lijkt er op dat het loont om goed te letten op hoe onze leiders het woord voeren.

Geen opmerkingen: