donderdag 30 januari 2014

Ontmoetingsplekken door zelforganisatie? Hoe pessimistisch moet je zijn?

Wat valt er te zeggen over de kansen dat ontmoetingsplekken in buurten door zelforganisatie tot stand komen?

Om daar een antwoord op te vinden, liep ik de berichten op dit blog over zelforganisatie door. Laten we, sterk vereenvoudigend, zeggen dat voor succesvolle zelforganisatie aan twee voorwaarden moet zijn voldaan:
  1. De potentiële deelnemers aan de zelforganisatie moeten elkaar iets te bieden hebben. Ze moeten onderling afhankelijk zijn. Zoals die onderlinge afhankelijkheid van landbouwers of van vissers die samen landbouw- respectievelijk visgronden beheren. Denk aan het onderzoek van Elinor Ostrom. Uiteraard moeten ze die onderlinge afhankelijk ook beseffen en moeten ze inzicht hebben in wat dit voor hun gedrag betekent.
  2. De potentiële deelnemers moeten bovendien gemakkelijk met elkaar kunnen communiceren en hun gedrag moet zichtbaar zijn. Er moeten allerlei afspraken worden gemaakt, die ook nog eens van tijd tot tijd moeten worden bijgesteld. En het wel of niet nakomen van die afspraken, en de reacties van anderen daarop, moeten zoveel mogelijk voor iedereen zichtbaar zijn.
Bestaat die onderlinge afhankelijkheid er voor buurtbewoners die eenzaam zijn of dreigen dat te worden? Ja, natuurlijk, ze zijn sociaal van elkaar afhankelijk. Eenzaamheid hef je op door sociale contacten aan te gaan. Welnu, die liggen voor het oprapen, zou je zeggen.

Maar of mensen die onderlinge afhankelijkheid doorhebben, is maar de vraag. Want juist door die (dreiging van) eenzaamheid zijn mensen zich er maar weinig van bewust dat er in de straat en in de buurt ook nog anderen zouden kunnen wonen die ook eenzaam zijn. Ze komen elkaar niet tegen en kennen elkaar niet.

En dan komen we al meteen terecht bij die tweede voorwaarde, die van de gemakkelijke communicatie en onderlinge zichtbaarheid. Juist door die eenzaamheid is daar in de beginsituatie dus nooit aan voldaan. En dan zinkt je meteen de moed in de schoenen, want dat schiet dus niet op. Mensen zijn eenzaam, maar hebben daardoor niet door dat anderen in de nabijheid dat ook zijn en beseffen dus niet hun onderlinge afhankelijkheid.

Laten we zeggen dat dit de beginsituatie is. En dat die pessimistisch stemt. Maar laten we vervolgens kijken naar voorbeelden van succesvolle zelforganisatie en daaruit leren of wat meer optimisme gerechtvaardigd is. In volgende berichten daarover meer.

woensdag 29 januari 2014

Ontmoetingsplekken in de buurt: markt, overheid, zelforganisatie?

Zo nu en dan zijn er berichten (zie hier en hier) dat er in een buurt een ontmoetingsplek tot stand is gekomen. Waar mensen, vaak ouderen, die dreigen te vereenzamen, naar toe kunnen gaan om een praatje te maken, samen iets te doen en om contacten te leggen. Al was het maar om te voorkomen dat iemand pas na tien jaar dood in huis wordt aangetroffen. Zie nog eens de reportage Eenzaam in een dichtbevolkte stadswijk terug.

Het bestaan van zulke ontmoetingsplekken in de buurt, dicht bij huis, lijkt het beste antwoord op de om zich heen grijpende eenzaamheid die voor onze maatschappij zo kenmerkend is. Toch zijn zulke plekken niet standaard aanwezig. Een woonbuurt is heel vaak gewoon een buurt om in te wonen, niet om elkaar te ontmoeten.

Als je weet hoe zulke ontmoetingsplekken soms toch tot stand komen, dan denk je, het had ook net zo goed niet kunnen gebeuren. Een of enkele beroepskrachten en/of vrijwilligers hebben het voortouw genomen, er was een geschikte locatie en de gemeente heeft wat subsidie verstrekt. En dat brengt je op de gedachte dat er in veel buurten een nog onvervulde behoefte is aan een ontmoetingsplek. Wat te doen om op grotere schaal in die behoefte te voorzien?

Ik stelde me die vraag toen ik eerder vandaag dit bericht las in The New York Times. Het gaat over ouderen in de New Yorkse wijk Queens, allen met een Koreaanse achtergrond, die een MacDonald's op de hoek hebben uitgekozen als ontmoetingsplek. Ze zijn niet rijk, kunnen geen auto bekostigen of rijden niet meer. Ze zijn elkaar gaan treffen en maakten met elkaar kennis in de MacDonald's, voor hen op loopafstand. Ze zouden ook naar een lokaal ouderencentrum kunnen, maar dat is een paar kilometer verderop. Er is een busje dat hen daar heen kan rijden, maar daar voelen ze niet voor. Ze willen elkaar treffen op momenten dat het uitkomt. Niet als kinderen in een schoolbus op een vastgesteld tijdstip.

En zo werd de MacDonald's op de hoek hun tweede thuis. (Denk aan dat mooie boek van Ray Oldenburger, The Great Good Place: Cafes, Coffee Shops, Bookstores, Bars, Hair Salons, and Other Hangouts at the Heart of a Community. Een beter pleidooi voor ontmoetingsplekken is er niet.) De meesten kenden elkaar eerst niet. Maar ze werden aangetrokken door de nabijheid en de lage prijzen. En de grote ramen waardoor ze zichtbaar zijn en iedereen kunnen zien voorbijkomen. En ze bleven komen voor het samen zijn. "Zo houden we elkaar wat in de gaten", zegt een van hen. "Iedereen meldt zich hier minstens een keer per dag, en zo weten we dat ze O.K. zijn."

Je zou kunnen gaan denken dat de markt, de commercie, op deze manier ook heel goed kan voorzien in ontmoetingsplekken. Maar in Queens ontstonden wel problemen. Want de filiaalhouder van de MacDonald's was maar matig blij met die groep ouderen die met een kop koffie van een dollar en negen cent uren bleven hangen. Niet goed voor de omzet.

Toen kwamen er berichten dat de politie werd ingeschakeld om de ouderen uit de zaak te verwijderen. Wat leidde tot koppen in de kranten, zelfs tot in Seoul, Korea. Maar er werd uiteindelijk een compromis gevonden. Tijdens piekuren maakt het groepje plaats voor andere klanten.

Maar er is natuurlijk een probleem van andere orde met de marktoplossing voor het probleem. Want het is geen toeval dat in heel veel buurten geen horeca is om als ontmoetingsplek te dienen. Horecabedrijven hebben uit bedrijfseconomische redenen sterk de neiging om bij elkaar te kruipen, liefst in de binnensteden en de winkelstraten.

Dat is onderdeel van de grootscheepse concentratie van commerciële voorzieningen, die zich vooral de laatste halve eeuw heeft voltrokken. (Update. Zie nog eens Geld en 'de rest'. Over uitzwerming, teloorgang van gemeenschap en de noodzaak van gemeenschapsbeleid.) Economisch gezien profiteren voorzieningen die afhankelijk zijn van klanten van elkaars nabijheid. En dus kruipen ze het liefst bij elkaar. Daar is zelfs een economische wet voor opgesteld: Hotelling's Law, genoemd naar de bedenker er van, Harold Hotelling.

En als je als overheid die ontwikkeling zijn gang laat gaan, dan krijg je dus concentraties in de binnensteden en daarbuiten saaie woonbuurten waar mensen vereenzamen. Vandaar dat het zo toe te juichen is dat de gemeente Utrecht probeert om de daghoreca en de restaurants meer over de wijken te verspreiden. Update. Functiemenging heet dat.

Er ligt dus op het vlak van de behoefte aan ontmoetingsplekken wel degelijk een grote taak weggelegd voor de overheid.

En verder: als markt en overheid tekort schieten, dan rest altijd nog de mogelijkheid van zelforganisatie. En dat lukt soms.

dinsdag 28 januari 2014

Weer een ontmoetingsplek er bij

Na het bericht over een succesvolle ontmoetingsplek in het Brabantse Oss, is er nu een hartverwarmend verhaal over Doetinchem. Daar is in een voormalige school met weinig subsidie van de gemeente en met veel inzet van vrijwilligers een seniorenontmoetingsplek tot stand gekomen. Doordeweeks overdag geopend en in het weekend op zondagmiddag. En enkele avonden per week voor activiteiten. Zie het bericht Doorzettingsvermogen ouderen levert eigen ontmoetingsplek op van de nationale Coalitie Tegen Eenzaamheid. Het is er een drukte van belang.

Er is gewoon in het hele land heel veel vraag naar zulke ontmoetingsplekken. Niet alleen voor ouderen. Als iemand maar begint, dan melden zich wel vrijwilligers. Met weinig subsidie, zonder beroepskrachten en met veel zelforganisatie is er veel te bereiken. Want buurten horen ontmoetingsplekken te hebben, voor kinderen, voor volwassenen, voor ouderen. Een betere "eenzaamheidsinterventie" is er niet.

Politici zijn verbazend consistent: ze kiezen altijd het verkeerde beleid - Paul de Grauwe

Paul de Grauwe reageert vandaag op de bekering van de Franse president Hollande tot het volledig op de aanbodkant gerichte economische beleid. Zie Yes, it’s the economy, stupid, but is it demand or supply?

Hollande sluit zich aan bij de consensus onder de Europese politieke elite dat de huidige economische problemen moeten worden opgelost door hervormingen aan de aanbodkant. De arbeidsmarkt moet flexibeler, mensen moeten gemakkelijker kunnen worden ontslagen, de lonen moeten naar beneden en de concurrentie moet worden bevorderd.

Zijn zulke hervormingen dan niet wenselijk? Ja, sommige wel, maar dat waren ze ook al voorafgaand aan de crisis. Die crisis is er eerst en vooral door een tekortschietende vraag. Hoe kan het dat politici dat niet in de gaten hebben?

Dat is historisch te verklaren. Als je terugkijkt naar de naoorlogse geschiedenis, dan zie je dat politici consistent verkeerd reageerden op economische crises. Tot 1970 domineerde het Keynesiaanse model in het politiek-economische denken. Dat model was er door het beheersen van de vraagkant van de economie op gericht om een slecht en langdurig evenwicht van lage productie en hoge werkloosheid te voorkomen. Er was weinig aandacht voor de mogelijkheid dat ook de aanbodkant van de economie een oorzaak van problemen zou kunnen zijn. Verwacht werd dat het aanbod zich altijd wel aan de vraag zou aanpassen.

Maar toen kwamen de jaren 70. Het aanbod zakte in, bij gelijkblijvende prijzen. En dus zonder automatische correcties. Omdat politici de neiging hadden alles als een vraagprobleem te zien, gingen ze de vraag aanwakkeren. Maar dat creëerde onder die omstandigheden een loon-prijsspiraal en snel oplopende inflatie. Door dat foute beleid ontstond de onjuiste indruk dat al dat Keynesiaanse beleid van vraagbeheersing voor geen cent deugde.

Vanaf toen groeide de opvatting dat alle economische problemen die er zijn altijd te maken hebben met de aanbodkant. En dat de vraag zich altijd wel aanpast aan het aanbod. Stimulering van de vraag leidde toen tot inflatie en daaruit werd geconcludeerd dat stimulering van de vraag altijd, onder alle omstandigheden zal leidden tot inflatie.

Daar kwam een ideologische verschuiving bij. Die inhield dat markten het beste werken als je ze zoveel mogelijk vrij laat. Dus aan de aanbodkant zoveel mogelijk dereguleren, privatiseren en uitbesteden. En de macht van de vakbonden zien terug te dringen. Je komt dan vanzelf in het goede evenwicht terecht van hoge economische groei en lage werkloosheid.

Dit werd, aldus Paul de Grauwe, de officiële zienswijze in Europa, van de Europese Commissie en van de Europese Centrale Bank.

Maar toen kwam in 2008-09 de grote schok aan, ja, precies, de vraagkant. De private schulden waren torenhoog geworden en iedereen ging aflossen. En dus stortte de vraag in. Gedurende korte tijd werd dit ook gezien als wat het was: een vraagprobleem bij uitstek. Maar toen er werd gestimuleerd, begonnen de overheidstekorten op te lopen.

Dat hoort onder die omstandigheden ook de bedoeling te zijn. Maar toen:
something remarkable happened in Europe. Once it became clear that the debt overhang would not easily disappear and in fact triggered a sovereign debt crisis in the eurozone, economists and policy-makers started looking at the world through the spectacles of their supply-side models. As a result, eurozone policymakers shifted gears and started to interpret the shock as one arising from the supply side and applied the wrong medicine.
De bril van de aanbodkant werd opgezet. En daarmee werd dezelfde fout gemaakt als in de jaren 70, toen met de bril van de vraagkant naar een aanbodprobleem werd gekeken. En net zo als toen werd gekozen voor een beleid dat de problemen verergerde. In plaats van de problemen op te lossen. Er moest worden bezuinigd. En er moest worden hervormd. Daardoor ontstond de dubbele-dip recessie van 2012-2013.

Want het bleek dat de multiplier van overheidsuitgaven niet nul was, zoals in de jaren 70, maar hoger en zelfs hoger dan 1. Door minder uit te geven maakten overheden niet de weg vrij voor economische groei, nee, integendeel, die zakte nog verder in. De problemen aan de vraagkant werden er door verergerd. Het Internationale Monetaire Fonds (IMF) is dat ook gaan inzien. Tot nu toe ontbreken aanwijzingen voor dat inzicht bij de Europese Commissie. (Wel met uitzondering van Laszlo Andor, hoort daaraan te worden toegevoegd.)

Het is al met al een droevig geheel. Paul de Grauwe:
Five years after the negative demand shock of 2008-09, policy-makers continue to misdiagnose the nature of that shock. Now the French President François Hollande has joined the crowd of European policy-makers who strongly believe that supply-side measures are all that matters in Europe and that such measures will automatically lead to solving an insufficiency of demand. This is a surprising change of strategy especially now that, for at least one year, the rate of inflation in Europe, and especially in the eurozone, is declining continuously. In early 2014, it reached 0.8%. If the shock had come from the supply side, one would have observed an increase in inflation, very much like in the 1970s when the European and American economies were hit by a negative supply shock. (...)
European policy-makers are determined to cure a demand-side problem by focusing exclusively on supply-side medicine
Blijft de vraag hoe het toch mogelijk is dat een hele politiek-economische elite zo consistent verkeerd reageert op economische crises. Terwijl de kennis en inzichten voor een juiste reactie al die tijd aanwezig zijn. Waarom dringen die inzichten niet door tot de plaatsen waar ze nodig zijn? Anders gezegd: waarom schermt die elite zich van cruciale informatie af? Je zou gaan denken dat we door een sekte geregeerd worden.
 Update 31-01-2014. Zie ook nog eens terug Het Centraal Planbureau geeft de politici een lesje van nu bijna een jaar geleden.

maandag 27 januari 2014

Draait alles om vertrouwdheid?

Stilstaand bij de sociale voorwaarden voor gezondheid en pro-sociaal gedrag kun je op het idee komen dat alles draait om vertrouwdheid. Om het wel of niet voldoende omgang hebben met vertrouwde anderen. Dus met anderen met wie je een gezamenlijke geschiedenis hebt. Een gemeenschapskring. Als die er onvoldoende is, dan is eenzaamheid en/of statuscompetitie altijd dichtbij. Ongunstig voor pro-sociaal gedrag en, vanwege de stress, slecht voor welzijn en gezondheid.

Een andere keer meer over vertrouwdheid en gezondheid. Nu, in dit bericht en waarschijnlijk in enkele vervolgberichten, iets over vertrouwdheid en pro-sociaal gedrag.

We weten al dat pro-sociaal gedrag gemakkelijk tot stand komt tussen mensen die elkaar vertrouwd zijn. Zie het bericht Te geven is zaliger dan te ontvangen - Maar de gelegenheid maakt de gever. Het deel uitmaken van zo'n gemeenschapskring zegt meer over hoe pro-sociaal iemand zich gedraagt dan informatie over de eigenschappen van die persoon. De gelegenheid maakt pro-sociaal.

Maar het is waarschijnlijk meer dan de gelegenheid. Als je bedenkt dat het met mensen, maar waarschijnlijk met zoogdieren in het algemeen, altijd twee kanten op kan, die van gemeenschap of statuscompetitie, dan dan zie je dat het voor pro-sociaal gedrag altijd nodig is om de statuscompetitie te onderdrukken. En die vertrouwdheid zou wel eens het eerste en betrouwbaarste signaal kunnen zijn dat statuscompetitie niet nodig is. Vertrouwdheid is geruststelling. Een signaal dat het niet het moment is voor vechten of vluchten of voor onderdrukking of onderdanigheid, maar voor tolerantie, welwillendheid en zelfs zo nodig goedgeefsheid.

Dat zou geheel overeenkomen met de analyse die Stephanie Preston en Frans de Waal gaven (pdf) van de ultimate en proximate oorzaken van empathie, het vermogen je in de ander in te leven en daardoor pro-sociaal te kunnen reageren op iemands noden. (Die ultimate oorzaak slaat op die oorzaken waardoor een bepaalde vaardigheid in de evolutionaire ontwikkeling van een soort is ontstaan. Terwijl de proximate oorzaak verwijst naar de omstandigheden in de omgeving waardoor die vaardigheid ook in gedrag wordt omgezet.)

 In die analyse van Preston en De Waal is een prominente rol voor vertrouwdheid weggelegd. De aanwijzingen zijn legio dat de neiging tot empathie sterk wordt aangewakkerd als de ander een vertrouwd iemand is. Of als de ander sterk met ons overeenkomt, wat we kennelijk zien als een aanwijzing voor vertrouwdheid. En we weten dat de activiteit van spiegelneuronen, waar empathie op berust, met vertrouwdheid samenhangt. Zie Empathie en de grenzen van het zelf: het belang van vertrouwdheid.

Dat zou dus kunnen betekenen dat groepsleven, het in groepen van onderlinge vertrouwdheid gaan samenleven, de vonk is geweest (de ultimate oorzaak) die de ontwikkeling van pro-sociaal gedrag in de evolutie in gang heeft gezet.

En dat is opmerkelijk. Want de twee oorzakelijke mechanismen die tot nu toe in de biologie naar voren zijn geschoven als mogelijke verklaringen voor pro-sociaal gedrag (of altruïsme) maken van vertrouwdheid weinig melding. Het gaat dan om verwantschapsaltruïsme en wederkerigheidsaltruïsme. Er is nog een derde, groepsselectie, maar die reken ik even tot het wederkerigheidsaltruïsme.
  • Verwantschapsaltruïsme stelt als verklaring dat het pro-sociale gedrag gericht is op anderen waarmee genen gedeeld worden, dus op genetisch verwanten. Daarmee wordt dus ook de verspreiding van de genen bevorderd die ten grondslag liggen aan dat pro-sociale gedrag. En inderdaad, zo kan pro-sociaal gedrag zich evolutionair in stand houden, maar dan moet het wel op verwanten gericht zijn.
  • Wederkerigheidsaltruïsme zou ook zonder de gerichtheid op verwanten kunnen bestaan, als het pro-sociale gedrag steeds tussen dezelfde personen wordt uitgewisseld. Dat elkaar bij staan bevordert ieders overleving en reproductie en het voorkomt uitbuiting door egoïstische anderen. Bij groepsselectie komt daar nog bij dat groepen onderling concurreren en dat groepen met meer onderling pro-sociaal gedrag beter zouden overleven dan groepen met minder.
 Maar zit vertrouwdheid niet eigenlijk besloten in deze mechanismen van verwantschap en wederkerigheid? Ja, dat lijkt wel degelijk zo te zijn.

Neem nu die verwantschap. Want hoewel mensen tegenwoordig in staat zijn tot het uitvoeren van een DNA-test, heeft de evolutie natuurlijk nooit gezorgd voor een perfect vermogen tot verwantschapsherkenning. En daarmee is in feite vertrouwdheid de beste benadering. Terwijl het (ultimaat) om verwantschap draait, is het (proximaat) de vertrouwdheid die het gedrag stuurt. Denk nog eens aan Over de kracht van vertrouwdheid en hechting, over die twee Japanse stellen die te horen krijgen (in de film Like father, like son) dat hun zesjarige zoontjes kort na de geboorte in het ziekenhuis zijn verwisseld.

Dat vertrouwdheid, ook bij dieren, inderdaad fungeert als benadering van verwantschap, blijkt uit de studie Pro-social behavior in rats is modulated by social experience. Onderzoekers gaven ratten de mogelijkheid om een in een buisje opgesloten soortgenoot te bevrijden. Die die benarde positie duidelijk niet waardeerde. En ze leerden hoe dat buisje open te maken.

Maar deden ze dat in alle gevallen waarin een soortgenoot was opgesloten? Als de soortgenoot iemand uit  de eigen kooi was, met hoge onderlinge verwantschap en vertrouwdheid, ja, dan werd die meteen bevrijd. Maar ook een vreemde soortgenoot werd bevrijd, dat wil zeggen, als die van hetzelfde ras was, dus in die zin een vertrouwde was. Dat gold niet voor een soortgenoot van een ander ras, die er anders uitzag en dus in die zin minder vertrouwd.

Zijn ratten dan racistisch? Nee, want het blijkt te gaan om vertrouwdheid. Als ze van te voren een poosje met een rat van een ander ras hadden samengewoond, dan werd die andere rat ook bevrijd. En: in dat geval werden zelfs ook andere ratten van dat andere ras uit hun benarde positie geholpen. Vertrouwdheid met een lid van dat andere ras was voldoende voor welwillendheid tegenover alle andere leden.

En uiteindelijk bleek dat vertrouwdheid zelfs domineerde over ras. Een rat die was grootgebracht (geadopteerd) in een groep van een ander ras, bevrijdde wel de leden van dat andere ras en niet die van het eigen ras.

Kortom, net zo als bij mensen blijkt het te gaan om met wie je contact hebt gehad en met wie je vertrouwd bent. Zie Meer contact helpt tegen vooroordelen en tegen (gewelddadige) conflicten. En over hoe dat komt.

Tenslotte: wederkerigheid als verklaring voor pro-sociaal gedrag lijkt evenzeer gewoon te berusten op wederzijdse vertrouwdheid. Zie daarover eigen werk, namelijk: Reciprocal Altruism under Conditions of Partner Selection. Meer daarover een volgende keer.

zondag 26 januari 2014

Muziek voor de zondagochtend - Purcell: The Fairy Queen ~ Orquestral suites | Jordi Savall & Le Concert...

Gisteren in de Matinee Jordi Savall met zijn Le Concert des Nations. Ze besloten met deze suite uit The Fairy Queen van Purcell. Gisteren in een volgepakt Concertgebouw.

donderdag 23 januari 2014

Zullen politici (en kiezers) ooit het verschil begrijpen tussen de overheidsbegroting en het huishoudboekje?

William Janeway wees er op dat wat het vak economie betreft de huidige economische problemen zijn opgelost. We zitten in een toestand van de spaarparadox, waardoor de economie stagneert door een tekortschietende vraag. De economie is een kringloop en als de vraag uitvalt, dan valt die kringloop stil. Met hoge werkloosheid als gevolg. Dit valt op te lossen door als overheid een Keynesiaans stimuleringsbeleid te gaan voeren. Haal investeringen die in de toekomst toch gedaan moeten worden naar voren. En leen het geld, want dat klotst tegen de plinten op en dus is de rente laag.

Dat overheden dat toch niet doen, komt, denkt Janeway, doordat politici teveel de overheidsbegroting gelijk stellen aan het huishoudboekje. De begroting moet kloppen, dus moet er even veel binnenkomen als er uitgegeven wordt. Het geld is er niet, zeggen ze. Dat spoort dus niet met wat economisch verstandig is. Maar of de politici begrijpen dat niet of ze begrijpen het eigenlijk wel, maar vrezen het niet aan de kiezers te kunnen uitleggen. En dus volharden ze in een slecht economisch beleid, met ernstige negatieve economische en sociale gevolgen. Dat dit een tragische toestand is, dat springt nogal in het oog.

Die tragiek werd gisteren ook goed duidelijk in dit blogbericht van Paul Krugman. Het publiek, zegt hij, begrijpt de macro-economie niet, waardoor slogans als "Amerikaanse gezinnen moeten de broekriem aanhalen, dus moet de overheid dat ook doen" het nog steeds goed doen. En hij haalt een Amerikaanse opiniepeiling uit 1936 aan die liet zien dat 65 procent van de bevolking het er mee eens was dat de regering de overheidsbegroting kloppend moest maken. De nieuwe president, Franklin D. Roosevelt, volgde die opinie en draaide de stimulering terug, waardoor de economie rampzalig terugviel in de recessie.

Het schijnt niet anders te kunnen, ga je denken. Dat denkt de Duitse commentator Mark Schieritz vandaag ook. De ervaringswereld van mensen gaat, zo zegt hij, niet uit boven de economie van het huishoudboekje. Dat de zaken anders komen te liggen als het over een hele economie gaat, dat begrijpt niemand. Met een pleidooi voor hogere staatsschulden om de crisis te bestrijden kun je in een talkshow niet scoren.

Janeway denkt dat dit alleen opgelost kan worden door als politicus met een grote politieke missie te komen, zoals het aanpakken van de klimaatverandering, die het opvoeren van de uitgaven om andere redenen rechtvaardigt dan dat de vraag moet worden gestimuleerd. Schieritz ziet een andere oplossing, namelijk dat politici met de mond blijven belijden dat er bezuinigd moet worden, maar voor het overige "stil en heimelijk toch meer geld uitgeven". Net zo als de regering-Merkel een restrictief beleid van de Europese Centrale Bank voorstaat, maar ondertussen Draghi zijn gang laat gaan om de euro te redden.

Het is tragisch en frustrerend dat het zo moet. Maar, aldus Schieritz, "Wichtig ist was hinten rauskomt". Belangrijker dan de woorden zijn uiteindelijk de daden. Maar hopen dat hij gelijk heeft.

woensdag 22 januari 2014

Kinderbijslag en de arbeidsovereenkomst. De losse flodders van Peter de Waard

Kinderbijslag en de arbeidsovereenkomst? Wat hebben die met elkaar te maken? Meer dan je denkt en dat zal ik uitleggen.

De aanleiding daartoe is dat Peter de Waard in zijn column vandaag in De Volkskrant denkt dat de kinderbijslag
een archaïsch overblijfsel (is) uit de tijd dat de pastoor, de dominee en Troelstra de mensen opjoegen tot een geboortegolf, zodat hun zuil de grootste van Nederland zou worden en de dienst zou uitmaken. Nu zelfs de omroepen op een hoop zijn geveegd is de kinderbijslag het enige dat de ontzuiling nog tamelijk schadevrij heeft overleefd.
De kinderbijslag zou dus een product zijn van de verzuiling, bedoeld om het geboortecijfer op te jagen. Hm, dat klopt geloof ik alleen al niet omdat die zorg om het kindertal eigenlijk alleen bestond in katholieke kring. En onderdeel was van de behoefte aan emancipatie van het katholieke volksdeel. Dominees en Troelstra, die maakten zich daar toch niet druk om? Bovendien, het geven van kinderbijslag aan iedereen zou voor iedereen het kindertal verhogen, dus daar schiet je als zuil niets mee op. Nee, Peter de Waard schiet weer eens met losse flodders.

Met iets meer desk research had hij kunnen ontdekken dat de kinderbijslag een ontstaansoorzaak heeft die te maken heeft met de arbeidsovereenkomst. Om dat uit te leggen citeer ik mezelf uit een column van 2005 (verschenen in Facta, nu Sociologie Magazine):
De Kinderbijslagregeling dateert van 1938, maar heeft een motivering die teruggaat tot discussies in de negentiende eeuw over de wenselijkheid van een ongevallenwet. Het ging toen over de principiële vraag welk gedrag binnen marktrelaties als die van werkgever-werknemer is toegestaan. Eén opvatting, dat de overheid die relatie zoveel mogelijk vrij moet laten, had lang de overhand. Dit betekende dat lange arbeidstijden, slechte arbeidsomstandigheden, kinderarbeid en ontslag wegens ziekte of gebrek wettelijk waren toegestaan. De markt, zeker de arbeidsmarkt, was nog een nieuw verschijnsel. Er was dus tijd nodig om de aard ervan te ontdekken en uit te zoeken hoe dit beest moest worden getemd.
Er was ook een andere opvatting, namelijk die van het “rechtvaardige loon”. Die hield in dat arbeidsmarktrelaties niet teveel mogen afwijken van de van oudsher vertrouwde gemeenschapsrelaties. In een gemeenschap zijn mensen aan elkaar gehecht en bereid om bij te springen als iemand hulp nodig heeft. Die oriëntatie op elkaars noden behoort volgens deze opvatting ook in de marktrelatie te bestaan. En dus moet de werkgever in het loon rekening houden met de behoeften en noden van de werknemer. Bij een bedrijfsongeval heeft hij een zorgplicht voor de arbeider die niet meer kan werken. En als de arbeider naasten heeft die van zijn zorg afhankelijk zijn, bijvoorbeeld kinderen, dan moet dat in de hoogte van het loon tot uitdrukking komen. Beloning naar behoefte (en verplichting naar vermogen), zoals in een gemeenschap.
Voor de socioloog is dit een fascinerende discussie, want de allesoverheersende vragen van ons vak zijn hoe de marktmaatschappij zich ontwikkelt, wat dat voor mensen betekent en welke conclusies daaruit moeten worden getrokken voor de inrichting van de maatschappij. Hoe is die discussie verder verlopen? Al gauw bleek dat het principe van het rechtvaardige loon op praktische problemen stuitte. Want hoe kan een werkgever voor zijn werknemers zorgen als hij in een concurrentieverhouding staat met andere werkgevers? Als hij die zorgplicht serieus neemt, heeft hij hogere arbeidskosten dan zijn concurrenten en zal hij op den duur uit de markt verdwijnen. Dan is zijn zorgvermogen verloren en is alsnog de werknemer aan zijn lot overgelaten. In plaats daarvan zullen werkgevers bij de werving van personeel sollicitanten vermijden die al (veel) zorgafhankelijke kinderen hebben of die naar verwachting nog zullen krijgen. Die selectie is natuurlijk in strijd met het streven om de markt vorm te geven naar het voorbeeld van de gemeenschap. Het principe werkt dus niet. Of we moeten de markt helemaal niet willen, maar daar schrikt iedereen voor terug.
Hoewel dit een praktisch argument is, raakt de onderliggende problematiek het principiële verschil tussen markt en gemeenschap. Het is overduidelijk dat deze twee sociale vormen elkaar in de weg zitten, maar ook dat we beide nodig hebben. De taak uit te vinden welke combinatie van de twee het beste uitpakt, zal ons nog wel lang bezighouden. De praktische bezwaren tegen het rechtvaardige loon hebben pas ver in de twintigste eeuw tot de conclusie geleid dat een door de overheid gefinancierde kinderbijslag noodzakelijk was. Want als je de markt wilt, dan wil je concurrentie. Dus kun je (en wil je!) niet voorkómen dat werkgevers op arbeidskosten concurreren. En dan blijft alleen de overheid over om zich te ontfermen over het behoeftecriterium, met aanwending van belastingopbrengsten. Dat was de rechtsgrond van de kinderbijslagregeling van 1938 voor werknemers en de latere uitbreiding tot zelfstandigen.
Die kinderbijslag heeft dus te maken met een serieuze discussie over wat voor kapitalisme we eigenlijk willen. Hoe houden we het behoefteprincipe van de gemeenschapsrelatie zo goed mogelijk in stand als we tegelijk ook de voordelen willen van concurrentie op de arbeidsmarkt? Door als overheid de zorg voor dat behoefteprincipe op je te nemen.

Diezelfde redenering zou er overigens ook toe kunnen leiden die middelen voor de kinderbijslag aan te wenden voor gratis kinderopvang. Zoals Peter de Waard bepleit. Maar hij heeft daar een heel andere reden voor, namelijk dat vrouwen daardoor meer betaald zouden gaan werken. En dat zou goed zijn voor de economie. Daar ga ik nu maar even niet op in.

dinsdag 21 januari 2014

Is het kwaad van de ongelijkheid voorgoed uit te bannen? Of gaan we van revolutie naar revolutie?

Is het kwaad van de ongelijkheid voor goed uit te bannen? Of verloopt de geschiedenis van revolutie naar revolutie?

Zulke gedachten krijg je als je het rapport Working For The Few. Political capture and economic inequality (pdf) leest, dat Oxfam heeft uitgebracht ter gelegenheid van het World Economic Forum 2014 in Davos. Dat rapport heeft al veel aandacht getrokken. Vooral door een aantal indrukwekkende feiten op te sommen over de mate van ongelijkheid in de wereld en over de toename van ongelijkheid in veel landen. Zoals:
  • Bijna de helft van het totale vermogen in de wereld is in handen van niet meer dan een procent van de wereldbevolking.
  • Het vermogen van de een procent rijkste mensen in de wereld bedraagt € 110 triljoen. Dat is 65 maal zoveel als het totale vermogen waarover de armste helft van de wereldbevolking beschikt.
  • De rijkste 85 mensen in de wereld bezitten samen even veel als de armste helft van de wereldbevolking.
  • Zeven van de tien mensen wonen in landen waar de economische ongelijkheid in de afgelopen 30 jaar is toegenomen.
  • De rijkste een procent zag tussen 1980 en 2012 hun inkomensaandeel toenemen in 24 van de 26 landen waarover data beschikbaar zijn.
  • In de Verenigde Staten eigende de rijkste een procent zich 95 procent toe van de totale welvaartstoename na de financiële crisis van 2009, terwijl de armste 90 procent er op achteruit ging.
Je mond valt er bij open. Hebben mensen dat door? En hebben ze door dat de wetgeving en regulering de rijken bevoordeelt? Ja, dat beginnen ze inderdaad door te krijgen. Het rapport maakt melding van onderzoek in Spanje, Brazilië, India, Zuid-Afrika, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, dat laat zien dat een meerderheid van mening is dat de wetgeving de rijken bevoordeelt. In Spanje is dat zelfs 80 procent.

Oxfam noemt dit een gevaarlijke trend. En roept al die rijke lieden die in Davos bijeenkomen op om plechtig te beloven dat ze:
  • Op zullen houden met belastingen te vermijden.
  • Niet hun economische middelen zullen gebruiken om politieke gunsten te verwerven die de democratie ondermijnen.
  • Al hun investeringen in ondernemingen en trusts openbaar zullen maken
  • Er bij overheden op aan zullen dringen om hun belastingopbrengsten te gebruiken ten bate van gezondheidszorg voor iedereen, onderwijs en sociale bescherming voor alle burgers.
  • Een behoorlijk loon zullen eisen in al die ondernemingen die ze in bezit hebben of controleren
  • Andere economische elites op zullen roepen om mee te doen in deze beloftes.
Uiteraard doet het rapport ook aanbevelingen aan overheden, zoals strengere regulering van markten ten bate van houdbare en rechtvaardige groei en het terugdringen van de invloed van de rijken op het politieke proces. En, zonder dat woord te noemen, pleiten ze er voor om het voorbeeld van verzorgingsstaten ter harte te nemen. In plaats van verzorgingsstaten af te breken.

Wat moet je er van denken? Het zou wel erg naïef zijn om te verwachten dat de in Davos verzamelde rijke elite nu alle aanbevelingen van Oxfam overneemt. Zo van, sorry hoor, zo hadden we het niet bedoeld, we zullen ons leven beteren. Maar wat zegt dat dan over de loop van de geschiedenis?

Ik bedoel, ik ben midden in de Tweede Wereldoorlog geboren en dus vooral opgegroeid in en gevormd door die naoorlogse decennia. Precies die periode die Oxfam noemt als een voorbeeld van het succesvol samengaan van gelijkheid en toenemende economische groei. Ik heb daaraan het lang vanzelfsprekende gevoel overgehouden dat een gezamenlijk streven naar gelijkheid en welvaart niet een utopie is maar een praktisch realiseerbaar project. Ik vermoed dat ik dat gevoel deel met veel van mijn generatiegenoten.

Maar het wordt mij steeds duidelijker dat dat wel eens een te mooie voorstelling van zaken kan zijn. Dat de echte loop van de geschiedenis misschien wel veel meer een opeenvolging van revoluties is, afgewisseld door periodes van ijdele hoop op gelijkheid en welvaart.

maandag 20 januari 2014

Zijn mensen van nature zorgverleners? Waarom voor een ander zorgen goed voor je is

Zijn wij mensen van nature zorgverleners? In de zin dat we goed gedijen als we voor een ander zorgen? Dat we ons er beter bij voelen, dat onze gezondheid er baat bij heeft en dat we er zelfs langer door leven?

De onderzoekers Michael en Stephanie Brown komen in Informal Caregiving: A Reappraisal of Effects on Caregivers (betaalpoort) tot de conclusie dat dat inderdaad zo is. Maar dat heeft nog heel wat voeten in de aarde.

Want onderzoek levert tegenstrijdige conclusies op. Er is onderzoek dat juist wijst op negatieve effecten van zorgen voor een ander. Van mantelzorg, zoals we dat in Nederland zijn gaan noemen. Maar Brown en Brown laten zien dat er in dat onderzoek niet goed rekening wordt gehouden met al bestaande gezondheids- en leeftijdsverschillen verschillen op het moment dat de mantelzorg begon. Als je partner oud en zorgbehoeftig wordt, dan is de kans groot dat jezelf ook al op leeftijd bent en gezondheidsproblemen hebt. Een onderzoeker moet jou dan niet gaan vergelijken met een jonger iemand die geen mantelzorg geeft. Je komt er dan uit met meer gezondheidsproblemen, maar die komen dan niet voort uit het geven van mantelzorg.

Daar komt nog bij dat in veel van dat onderzoek speciaal aandacht is voor mogelijke negatieve effecten. En ja, als je niet vraagt naar mogelijke positieve effecten, dan zul je ze ook niet aantreffen.

Aan de andere kant is er onderzoek dat wijst op positieve effecten van het zorgen voor anderen. Zo is er de studie Providing social support may be more beneficial than receiving it: results from a prospective study of mortality (betaalpoort), waarin oudere echtparen 5 jaar lang werden gevolgd. Gecontroleerd voor de gezondheid aan het begin van die periode (en voor een aantal andere factoren), was de mortaliteit voor die personen lager die meer hulp hadden gegeven aan vrienden, familie en buren en die hun partner meer emotioneel ondersteund hadden. En in de studie Caregiving Behavior Is Associated With Decreased Mortality Risk werd bij oudere echtparen gevonden dat het zorgen voor de partner de levensduur verlengde, ook weer met controle voor aanvankelijke gezondheidstoestand en andere factoren. Zie ook nog eens eerder dit bericht. En zie Brown en Brown (link bovenaan) voor meer onderzoek met overeenkomstige resultaten.

Dat wij goed gedijen bij het helpen van en zorgen voor anderen is niet zo gek. In de Paleo Sociale Omgeving deden we dat al, getuige de archeologische vondsten die laten zien dat onze verre voorouders al hun best moeten hebben gedaan om gebrekkigen in leven te houden en te ondersteunen. Ook zijn er duidelijke aanwijzingen dat jonge kinderen van 18 maanden gevoelig zijn voor noden van anderen en dat ze gemotiveerd zijn om te helpen. Die gevoeligheid en motivatie zijn kennelijk al als potentie aanwezig. Dat wordt bevestigd door hersenonderzoek en onderzoek naar de werking van oxytocine en progesteron. En bovendien weten we al dat het leiden van een zinvol leven, o.a. gekenmerkt door zorg voor anderen, meer samengaat met welbevinden en gezondheid dan "alleen maar" een gelukkig leven.

Maar dat alles wijst er ook op dat die natuurlijke behoefte om voor anderen te zorgen zijn beperkingen heeft. We zorgen eerder voor degenen met wie we vertrouwd zijn dan voor vreemden. Daar kunnen wij natuurlijk bewust over nadenken, maar het gedrag lijkt meer onbewust en automatisch tot stand te komen. Het wijst op de grote rol van vertrouwdheid in het gedrag van zoogdieren in het algemeen. Ik moest daar aan denken toen ik vorige week de studie Pro-social behavior in rats is modulated by social experience las, die laat zien dat ratten elkaar helpen (om uit een kooitje te ontsnappen), maar alleen als de ander een vertrouwde is. Zo heel bijzonder zijn wij mensen ook weer niet.

En er zijn situaties waarin je in je natuurlijke behoefte om te helpen gefrustreerd wordt door praktische beperkingen. Dat slaat op de vervreemding van de overbelaste mantelzorger. Juist omdat we die zorgbehoefte hebben, levert het stress op als we er niet naar kunnen handelen.

zondag 19 januari 2014

Muziek voor de zondagochtend / Kristian Bezuidenhout speelt Beethovens Tweede Pianoconcert

Het donderdagavondconcert van Radio 4 kwam deze week rechtstreeks uit De Doelen in Rotterdam. Ik luisterde met verbazing en bewondering naar Kristian Bezuidenhout die het Tweede Pianoconcert van Beethoven speelde, samen met het Rotterdams Filharmonisch Orkest onder leiding van Tomás Netopil.

Ik ken dat concert vooral van een uitvoering door Alfred Brendel en die is prachtig. Maar nu kon je horen hoe een pianist die een meester is op de pianoforte het uitvoert op een Steinway. Dat je zo sprankelend en licht op een piano kunt spelen! Ik heb Brendel niet nog weer durven opzetten, uit angst dat hij mij nu zou teleurstellen.

Het donderdagavondconcert kun je hier terugluisteren. Voor en na hoor je de Haydnvariaties van Brahms en de Achtste Symfonie van Dvorak. Maar luister vooral naar Kristian Bezuidenhout.

En in dit filmpje hier beneden geeft Kristian Bezuidenhout uitleg over Beethoven en de pianoforte

donderdag 16 januari 2014

Belangrijkste reden om een bank niet te vertrouwen? Bonussen

Medewerkers van De Nederlandse Bank hebben onderzocht waar het vertrouwen in banken vanaf hangt en daar het rapport When does the general public lose trust in banks? over uitgebracht.

Dat is natuurlijk een belangrijk onderwerp na een financiële crisis met grote negatieve gevolgen voor velen en met een daarmee overeenkomende forse daling van vertrouwen in de financiële sector.

De onderzoekers legden in 2010 en 2012 een steekproef van de bevolking de volgende scenario's voor, met de vraag aan te geven in hoeverre elk scenario het vertrouwen in de bank zou doen afnemen. De scenario's worden in het rapport gepubliceerd in het Engels en ik probeer ze zo goed mogelijk in het Nederlands terug te vertalen:
  1.  De bank wordt geleid door een dominante persoon
  2. De directeuren van deze bank ontvangen hoge bonussen
  3. De uitleg bij de financiële producten van deze bank is lang en moeilijk leesbaar
  4. De aandelen van deze bank dalen sterk in prijs
  5. Familie en vrienden adviseren u om uw geld bij deze bank op te nemen
  6. Er zijn berichten in de media dat klanten van deze bank hun geld opnemen
  7. De bank krijgt overheidssteun om financieel gezond te blijven
  8. De overheid nationaliseert de bank
Het resultaat van het onderzoek is dat er duidelijk één reden uitspringt om een bank niet te vertrouwen en dat is dat de directeuren hoge bonussen ontvangen. Meer nog in 2012 dan in 2010.

En dat is toch wel opvallend. Want bonussen waren toch nodig om de beste mensen aan te kunnen trekken? En ligt het dan niet meer voor de hand om af te gaan op onduidelijkheid van informatie over de producten, op dalende aandelenkoersen of op berichten dat klanten hun geld opnemen?

Nee, dat ligt blijkbaar niet voor de hand. Voor vertrouwen lijkt minimaal nodig dat je integriteit mag veronderstellen. Al die andere scenario's achten we kennelijk nog mogelijk ook als de bankdirecteuren integer zijn. Maar bij hoge bonussen weten we het meteen: hier zijn mensen bezig zichzelf te verrijken. En daarmee is het vertrouwen weg.

Hebben al die directeuren toen ze begonnen met die bonussen te incasseren, nooit zien aankomen dat het publiek dat zou gaan zien als wat het is: ordinaire zelfverrijking?

woensdag 15 januari 2014

Keynesiaans stimuleringsbeleid: economische argumenten zijn dwingend, maar politieke missie is vereist

De economische argumenten voor Keynesiaanse stimulering in landen die gebukt gaan onder particuliere vraaguitval zijn dwingend. Waarom gaan overheden daar dan niet toe over? Zodat we de nodeloze ellende van massawerkloosheid en armoede aanpakken? William Janeway vraagt zich dat vandaag af: The Missing Mission For Government Spending. En velen, waaronder ikzelf, vragen zich dat al, ja, hoe lang al, vertwijfeld af.

Janeway, verbonden aan Warburg Pincus en aan de Universiteit van Cambridge, denkt dat het er aan ligt dat de politieke haalbaarheid van stimulering van de economie, dus van het opvoeren van de overheidsuitgaven, vereist dat de overheid een politieke missie formuleert. Een grote opdracht, waarvan met overtuiging gezegd kan worden dat we hem met het oog op de toekomst urgent moeten uitvoeren. Hij denkt aan het aanpakken van de klimaatverandering. Welke dan ook, er moet een missie komen. Waarom?

Eerst nog even over de dwingendheid van die economische argumenten. Die houden kort gezegd in dat een geldeconomie een kringloop is. Immers, wat de een besteedt, vormt het inkomen van de ander. Daarom mag je de overheid niet als een huishouden beschouwen. Voort het huishouden geldt de morele intuïtie van het huishoudboekje: geef niet meer uit dan je binnenkrijgt.

Maar de overheid heeft een taak met betrekking tot die kringloop. Als de huishoudens te grote schulden hebben gemaakt, zoals voorafgaand aan de financiële crisis, en allemaal tegelijk gaan proberen om die schulden af te lossen, dan dalen dus de bestedingen. En dus, kringloop, de inkomens. We komen dan in het probleem terecht dat dat wat individueel gezien verstandig is, je schulden terugbrengen, dat collectief gezien niet is. De bekende spaarparadox. Want als iedereen gaat aflossen, dalen de inkomens (gemiddeld, door toename van werkloosheid). Waardoor de schulden toenemen als proportie van de inkomens. Waardoor de drang om nog meer af te lossen groeit. Enzovoort. Er dreigt een neerwaartse spiraal.

Tenzij je genoeg geduld hebt, of beter gezegd, tenzij de werklozen genoeg geduld hebben, lost de markt dit probleem niet op. (Ooit trekt de economie weer aan, maar dan kan er al heel veel ellende zijn veroorzaakt. In the long run we're all dead, zoals Keynes gezegd moet hebben.) Dat vraagt om centraal ingrijpen, door de overheid of door de centrale bank. Dat kan door de overheidsbestedingen op te voeren of door meer geld in de economie te pompen en dan hopen dat mensen dat geld gaan uitgeven. De economie, de kringloop, komt dan weer op gang, waardoor de inkomens weer gaan stijgen. En waardoor op den duur ook weer de belastinginkomsten van de overheid gaan toenemen. De economie heeft een aanbodkant, maar ook een vraagkant. En het zou eigenaardig zijn om de overheidstaak tot de aanbodkant te beperken.

Maar nu is er het probleem dat dit inzicht ingaat tegen de morele intuïtie van het huishoudboekje en de moeilijkheid die veel mensen blijken te hebben om die intuïtie los te laten als het over het overheidsbudget gaat. Het vereist enige cognitieve inspanning om het inzicht zelf te doorgronden en om dan ook nog die morele intuïtie te onderdrukken. Die intuïtie voelt goed en dan kan het een moeilijk besluit zijn om je er toch niet door te laten leiden. Zie ook nog eens De bezuinigingszeepbel.

Anders gezegd: volgens de economische logica, dus de logica van het vak economie, is het probleem eigenlijk opgelost. Verhoog de overheidsbestedingen, wat gemakkelijk neer kan komen op het naar voren halen van bestedingen (investeringen) die in de toekomst toch moeten worden gedaan. Bovendien is de rente laag als de hele private sector bezig is af te lossen.

Of zorg via directe weg dat huishoudens meer te besteden hebben. Keynes stelde, niet helemaal, serieus, voor om met geld gevulde flessen in ongebruikte mijnschachten te bedekken met afval en het vervolgens aan de private sector over te laten om dat weer op te graven. Of je strooit met een helikopter geld uit over het land. Zie Helicopter money as a policy option.

De economische logica hierachter is onberispelijk. Je kunt nog zeggen dat overheidsinvesteringen met het oog op de toekomst beter zijn dan geld begraven of geld uitstrooien, maar dat laatste is ook nog altijd beter dan niets doen. Laat staan bezuinigen. Waarom gebeurt het dan niet? Er zijn verschillende verklaringen:
  1. De politici begrijpen die economische logica niet. Dat zou ernstig zijn, maar omdat politici over het algemeen intelligent zijn, is er dan toch hoop dat ze het gaan begrijpen. Economen moeten dan wel doorgaan met het hen uit te leggen. Maar dat kan nog veel tijd in beslag nemen.
  2. De politici begrijpen het wel, maar ze vrezen dat de ondernemers en de bankiers het niet begrijpen. En dat die in paniek zouden raken, waardoor de bedrijfsinvesteringen nog verder zouden krimpen. En de rentes op overheidsobligaties zouden stijgen. Dan geldt evenzeer het gestelde onder punt 1 en moeten economen én politici doorgaan met het uit te leggen. Maar dat kost weer tijd.
  3. Het lukt niet om het uit te leggen. De (irrationele) weerstand is te groot. Misschien dat de politici en de ondernemers en de bankiers het wel, met veel goede wil, zouden kunnen begrijpen, maar dan nog denken ze dat het grote publiek het niet zal begrijpen en het nooit zal kunnen begrijpen. En voor de politici geldt dat dat de kiezers zijn en dat ze hechten aan het pluche van de regeringszetels. Bovendien geldt voor de ondernemers (let wel, de grote ondernemers) en de bankiers dat ze in een recessie, met een door werkloosheid neerwaartse loondruk, nog niet zo slecht boeren.
De oplossing die er volgens Janeway nu overblijft is dat er een politieke missie moet komen die een rechtvaardiging geeft voor nieuwe en forse overheidsbestedingen. Hij noemt een aantal voorbeelden in het verleden, die neerkomen op de mercantillistische visie van de nationale ontwikkeling. Die visie, van staten die met elkaar concurreren, is achterhaald, maar het gaat er om dat een hoger en alom aansprekend doel moet worden geformuleerd waardoor die investeringen politiek haalbaar worden. Een doel dat onomstreden het algemene welzijn dient. Hij denkt dus aan het bestrijden van de klimaatverandering.

Daar zit natuurlijk wel wat in, wat Janeway betoogt. En er is inderdaad een parallel met de voorbereidingen op de oorlog in de jaren 30 als de bestedingsimpuls die succesvol de Grote Depressie tot een einde bracht. Liever een weldadiger missie dan het voeren van een oorlog. Maar het is ook wel tragisch dat we met zijn allen kennelijk niet in staat zijn om de verworven rationele inzichten in de werking van de economische kringloop zo toe te passen dat we de spaarparadox vermijden.

Wat is dat toch met ons dat we een publiek domein van overheid en economie tot stand hebben gebracht, maar vervolgens niet in staat blijken te zijn om dat met zijn allen onder de knie te krijgen. Zie ook nog eens
Jan Pen in 1965 en de onmiskenbare terugval in publieke kennis. 
 Update. Denk ook eens terug aan De watersnoodramp van 1953 als Keynesiaanse game changer van Merijn Knibbe.