zondag 30 november 2014

Eerst was er de staat, toen het geld en de markt. En dat primaat van de overheid is ook nu nog essentieel

Onze huidige economische crisis is niet een noodlot dat ons treft, maar de uitkomst van slecht economisch beleid. Doordat een groot deel van de private sector bezig is schulden af te lossen, is er een probleem van een tekortschietende vraag.

Tekortschietend in de zin van niet tegemoetkomend aan de bestaande productiecapaciteit. Er zijn veel mensen die zouden willen werken of meer uren zouden willen werken. Denk maar even aan het drama van de hoge (jeugd-)werkloosheid in landen als Griekenland, Italië en Spanje. Maar ook in andere Europese landen is er bepaald geen volledige werkgelegenheid. Veel fysiek kapitaal ligt ongebruikt en er wordt niet geïnvesteerd. Hoewel er geld genoeg is. Alleen: niet bij de mensen die het graag zouden uitgeven, maar bij de kapitaalverschaffers die liever veilige staatsobligaties kopen dan dat ze het productief investeren. Logisch, wie wil geld steken in producten die niet zullen worden verkocht?

Die tekortschietende vraag veroorzaakt dus economische stagnatie, deflatie of een te lage inflatie. Maar dat is helemaal niet nodig. In de huidige omstandigheden is stagnatie een beleidskeuze. En een foute keuze. Want waarom zouden we die ongebruikte productiecapaciteit ongebruikt moeten laten? Daarvoor is geen zinnig economisch argument.

Beleid dat de stagnatie doorbreekt, kan globaal worden aangeduid met het trefwoord helikoptergeld. Zie voor een mooie analyse The Simple Analytics of Helicopter Money: Why It Works – Always van Willem Buiter van Citygroup (zoon van Harm Buiter, oud-burgemeester van Groningen, en bekend van zijn slecht afgelopen affaire met Heleen Mees, maar dat geheel terzijde). Je kunt de vraag aanwakkeren, door bij iedereen die bezig is schulden af te lossen geld op de bankrekening over te maken.

De Centrale Bank kan dat geld bijdrukken of de overheid kan het op de kapitaalmarkt lenen, op het ogenblik tegen een rente van bijna nul procent. Maar een variant van helikoptergeld is dat je als overheid dat gedrukte of geleende geld gebruikt voor investeringen in infrastructuur of andere publieke goederen. Als je er maar voor zorgt dat er meer geld onder de mensen komt. Afhankelijk van hoe dringend zulke investeringen zijn, is die variant beter dan gewoon het geld op bankrekeningen overmaken.

Hoe dan ook, omdat ons geld fiat geld is, kan een tekortschietende vraag als gevolg van te weinig geld in omloop (liquiditeit) nooit een reden zijn om stagnatie te laten voortbestaan en passief te gaan zitten wachten op betere tijden. In geen geval zou een obsessie met begrotingsevenwicht, zoals die nu in Europa heerst, in de weg behoren te staan.

Dit alles overdacht ik toen ik bezig was Debt. The First 5,000 Years van David Graeber te herlezen. Zie ook Neo-liberalisme en burgermansmoraal - Notitie n.a.v. David Graeber. Graeber heeft in dat boek met veel succes een vergeten theorie over het ontstaan van geld en van de markt, het Chartalisme, opnieuw onder de aandacht gebracht. Volgens die theorie was de uitvinding van geld niet een spontane oplossing voor het probleem van de inefficiëntie van ruilhandel, maar een middel van staten om economische activiteit te bevorderen en belastingen te heffen. Volgens die theorie was er dus niet eerst een markt in de vorm van ruilhandel en kwam toen het geld. Integendeel, eerst was er de staat (vorstendommen) en toen kwam het geld.

Hoe ging dat in zijn werk en waarom is dat ook nu nog interessant? Graeber maakt aannemelijk dat vorstendommen zich de controle over goud- en zilvermijnen toe-eigenden, om met de munten een probleem op te lossen dat ontstond als ze oorlog wilden of moesten voeren. Want hoe breng je een leger soldaten op de been en hoe voorzie je die van voedsel, kleding, onderdak en materieel? Je kunt ze laten plunderen, maar dat is niet goed voor je relatie met het volk.

Daarom is het beter om je soldaten met die munten te betalen. Daar hebben ze op zich niets aan, behalve als je tegelijk belasting oplegt aan je onderdanen, te betalen met precies die munten. Want dat geeft de hele bevolking een prikkel om die soldaten van alles te voorzien wat ze nodig hebben, uiteraard in ruil voor munten. In de woorden van Graeber (p. 49-50):
if one simply hands out coins to the soldiers and then demands that every family in the kingdom was obliged to pay one of those coins back to you, one would, in one blow, turn one's entire national economy into a vast machine for the provisioning of soldiers, since now every family, in order to get their hands on the coins, must find some way to contribute to the general effort to provide soldiers with things they want. Markets are brought into existence as a side effect.
Dit is een wat gestileerd verhaal van hoe het in werkelijkheid zal zijn gegaan. Maar de portee is duidelijk: hoewel er nog geen helikopters waren, was er al wel helikoptergeld. En met de munten die iedereen meer wist te verwerven dan er nodig waren om de belastingen te betalen, ontstond, zonder dat het zo bedoeld was, een markt voor goederen en diensten. Eerst was er het geld, toen kwam de markt. Omdat met dat geld de vraag naar goederen en diensten werd gestimuleerd.

Overgeheveld naar het heden: We hebben nu wel een markt, maar een markt die stagneert. En er is een duidelijke parallel: net zo als de vorst toen de markt in het leven riep door geld te verdelen, kunnen we nu de stagnatie opheffen door datzelfde te doen. Door "de economie te stimuleren".

Alleen hoeven we dat nu natuurlijk niet te doen door oorlog te gaan voeren. (Zoals we wel deden toen we de Tweede Wereldoorlog ingingen en daarmee een einde maakten aan de Grote Depressie van de jaren 30 van de vorige eeuw.) Er zijn gelukkig vreedzamere en productievere manieren.

En heel langzaam, veel te langzaam, lijkt dat tot de Europese politici door te dringen. De overheid was lang geleden niet alleen essentieel om het geld en de markt in het leven te roepen, hij is nu ook essentieel om de markt in een recessie aan de praat te houden.

donderdag 27 november 2014

Neo-liberalisme en burgermansmoraal - Notitie n.a.v. David Graeber

Een korte notitie naar aanleiding van David Graeber, Debt. The First 5,000 Years, dat ik aan het herlezen ben. Zie eerder het bericht Zelf-organisatie en het baseline communisme van David Graeber.

Graeber weerlegt in dat boek de gedachte dat de uitvinding van het geld een oplossing was voor het probleem van de inefficiëntie van ruil-in-natura (barter). Die gedachte is een hardnekkige mythe, die in veel economiehandboeken gedachteloos wordt opgevoerd.

Nou en? Zou je kunnen denken. Maar er hangt nogal wat mee samen. Want onderdeel van die mythe is een bepaalde visie op de "oertoestand" van de mensheid. En dus op wat het betekent om mens te zijn. Die oertoestand zou namelijk een samenleving zijn die geheel is gebaseerd op het voor-wat, hoort-wat principe. Mensen doen alleen wat voor elkaar als er genoeg tegenover staat. Eigenbelang staat voorop.

Is er op die basis wel een vreedzame maatschappij mogelijk? Ja zeker, want volgens diezelfde mythe is dat de marktmaatschappij. De marktmaatschappij is de vervulling van wat mensen kunnen en willen. Hij komt volop tegemoet aan onze ideeën over welke verantwoordelijkheden mensen tegenover elkaar hebben.

Graeber noemt Nietzsche en Smith als uitgesproken aanhangers van deze mythe. Maar wat die twee in feite doen, is dat ze de burgermansmoraal van de achttiende en negentiende eeuw katapulteren naar de gehele mensheidsgeschiedenis. (Ik vind overigens Smith nogal wat interessanter dan Nietzsche.)

Uiteraard weten we dat dat van geen kant klopt. De menselijke morele intuïties hebben zich ontwikkeld in de lange periode dat onze voorouders als jagers-verzamelaars sterk van elkaar afhankelijk waren. En doorhadden dat samenwerking en onderlinge hulpverlening cruciaal waren voor hun overleving. Graeber noemt dit het baseline communism. Niet de burgermansmoraal, maar het "van ieder naar zijn vermogens en voor ieder naar zijn behoeften", domineerde de oertoestand van de mensheid. Vergelijk mijn Paleo Sociale Omgeving, als bron van onze morele intuïties.

Een andere keer meer hierover, maar nu de notitie dat dit meer is dan alleen een intellectueel of wetenschappelijk twistpunt. Want het lijkt me politiek-maatschappelijk uiterst actueel. Veel van het huidige, zeg maar, neoliberale denken lijkt namelijk precies dat te zijn, een maatschappijvisie geheel gebaseerd op die burgermansmoraal van Nietzsche en Smith.

Mensen komen alleen maar tot iets goeds als we ze via het marktmechanisme laten concurreren. Want het eigenbelang overheerst altijd. De overheid is nodig, maar die moet je vooral niet zien als een middel om onderlinge solidariteit te organiseren. Want die solidariteit is een hersenschim. Waardoor overheden altijd het gevaar lopen een middel te worden voor sommigen om op kosten van anderen te leven. Zo zitten mensen nu eenmaal in elkaar.

Het is niet alleen een sombere, maar vooral ook werkelijkheidsvreemde visie op wat mensen zouden kunnen en willen. Maar later dus meer.

dinsdag 25 november 2014

In Europa opnieuw een stap in richting van het gezonde verstand?

In Europa zijn nu al jaren de radicalen aan de macht. De rechtse radicalen welteverstaan. Die er van overtuigd zijn dat alles goed komt als de overheidsbegrotingen maar op orde zijn. Als dat zo is, dan zullen ons de zegeningen van de vrije markt als vanzelf in de schoot vallen. Vandaar dat de bezuinigingszeepbel kon ontstaan. Het is een extremistische opvatting, niet gesteund door de empirie, noch door het vak economie, en voortkomend uit een fantasiewereld.

Er is nu vandaag weer een stapje gezet terug naar het gezonde verstand. Het Europese Parlement (EP) heeft met grote meerderheid een resolutie aangenomen, op initiatief van de sociaal-democraten, die er voor pleit dat sociale en werkgelegenheidscriteria hetzelfde gewicht moeten hebben als de budgettaire criteria. Zie het Vlaamse lid van het EP, Kathleen van Brempt, daarover.

Het EP is dus van mening dat lidstaten niet alleen verantwoording moeten afleggen over hun begroting en hun schuldgraad, maar evenzeer en met hetzelfde gewicht over armoede, werkloosheid, inkomensongelijkheid of gelijkheid tussen mannen en vrouwen.

Dat is zoals ik eerder meldde inderdaad een stap terug naar het gezonde verstand van beleid dat ooit georiënteerd was op onomstreden economische doelstellingen als duurzame economische groei, volledige werkgelegenheid, een stabiel prijspeil, een evenwichtige betalingsbalans en een rechtvaardige inkomensverdeling. Zie nog eens Komt het gezonde verstand terug in het Europese economische beleid? En over Thomas Fazi.

Deze stap komt bovenop die van de vorige Europese Commissie, die op initiatief van László Andor, er voor pleitte om de sociale dimensie te versterken door vijf indicatoren voor het economische beleid te gaan monitoren: armoede, ongelijkheid, huishoudinkomens, werkloosheid en jeugdwerkloosheid. Ik veronderstel dat de nieuwe Europese Commissie, onder leiding van Juncker, hier werk van gaat maken.

Velen zich zullen in de toekomst verbazen over die merkwaardige, Tea Party-achtige golf van marktfundamentalisme die de afgelopen jaren Europa heeft kunnen beheersen. En over de economische en sociale rampen die daardoor zijn aangericht.

Een hogere status verandert je stem - En anderen horen dat (En over Ivo Opstelten en Margaret Thatcher)

Naast gemeenschapsgedrag beheersen we statuscompetitiegedrag als een natuurlijk patroon, waar we meestal niet bewust bij stilstaan. We pikken de bijpassende omgevingssignalen op en gedragen ons daarnaar zonder dat in de gaten te hoeven hebben. Zo blijkt dat je anders gaat praten als je in een hogere statuspositie terecht komt. En dat is merkbaar voor anderen. Zie de studie The Sound of Power: Conveying and Detecting Hierarchical Rank Through Voice (betaalpoort).

De onderzoekers namen van proefpersonen het stemgeluid op en analyseerden dat op toonhoogte en toonhoogtevariatie, volume en volumevariatie en resonantie en resonantievariatie. Dat deden ze met de Praat software. Vervolgens lieten ze hen een tekst voorlezen die diende ter introductie van een onderhandeling, waarbij ze van te voren in een hoge of een lage statuspositie waren gebracht. Dat deden ze door hen te vertellen dat ze een sterke onderhandelingspositie hadden of dat ze een hoge statuspositie in een bedrijf innamen of door hen te vragen zich een ervaring te herinneren waarin ze macht konden uitoefenen.

Het bleek toen dat degenen met een hogere status met een hogere toonhoogte, met meer variatie in de toonhoogte en met meer variatie in het volume spraken dan degenen met lagere status. Waarbij gecontroleerd werd voor de kenmerken van het "normale", het eerder opgenomen, stemgeluid.

Het effect van een hoge of een lage statuspositie was dus meetbaar. Maar zou het ook voor anderen merkbaar zijn?

Dat bleek inderdaad het geval te zijn. Beoordelaars luisterden de opnames af en moesten het stemgeluid blind (dus zonder voorkennis) beoordelen op 12 indicatoren van hoge of lage statuspositie. Zoals bijvoorbeeld "Hoe waarschijnlijk is het dat deze persoon in een positie verkeert dat hij/zij anderen kan belonen?" of "Denk je dat deze persoon zich gemakkelijk door anderen laat beïnvloeden?" En daar kwam uit dat de beoordelaars de sprekers met een hoge status goed wisten te onderscheiden van de sprekers met een lage status.

Aan welke stemkenmerken herkenden ze de hoge status? Aan de hogere toonhoogte en aan de grotere variatie in volume. Dus aan twee van de drie kenmerken van het stemgeluid van degenen met een hogere status. Daarnaast gingen de beoordelaars af op een hoger volume. Ook harder praten werd dus gezien als een teken voor hogere status. Het kan zijn dat de grotere variatie in volume van de personen met hoge status door de beoordelaars vooral is waargenomen als een hoger volume.

Het is misschien contra-intuïtief dat hogere status samengaat met een hogere toonhoogte in plaats van een lagere. Dat kan er aan liggen dat we juist een lage toonhoogte (barse stem) associëren met een dominante persoonlijkheid. Die we weer associëren met een hoge status. Maar in dit onderzoek ging het niet om persoonlijkheid, maar om het effect van het in een hoge status terechtkomen op het stemgeluid.

Denk even aan onze minister Opstelten, die een dominante persoonlijkheid lijkt te zijn en die we op televisie eigenlijk altijd meemaken in een hoge statuspositie. Wat er met zijn stemgeluid zou gebeuren als we zijn statuspositie zouden kunnen manipuleren, dat weten we niet. Maar als we hem succesvol in een lage positie zouden kunnen doen belanden, dan zou zijn toonhoogte dus nog lager moeten zijn dan hij nu al is.

De onderzoekers illustreren hun betoog met een aardige verwijzing naar de intensieve stemlessen die Margaret Thatcher nam toen ze premier werd. Ze nam die lessen omdat ze krachtiger wilde overkomen. Vergelijking van haar stem voor en na die lessen wijst uit dat haar toonhoogte en de variatie in volume en resonantie toenamen. Zie ook dit YouTube-filmpje.

zondag 23 november 2014

Bankiers zijn, als bankiers, oneerlijk - Dat wijst op een bankencultuur van bedrog

Het heeft al veel aandacht gehad, het onderzoek dat er op wijst dat er in de bankensector een cultuur van bedrog is ontstaan en dat de vele fraudeschandalen door die cultuur in de hand zijn gewerkt. Het gaat om de studie Business culture and dishonesty in the banking industry (betaalpoort), met o.a. Ernst Fehr als onderzoeker. Zie als voorbeeld voor die aandacht dit artikeltje in Trouw (met dank aan Joop Böhm).

Het onderzoek is belangrijk omdat het handen en voeten geeft aan een vermoeden dat wijdverbreid is, namelijk dat in de financiële sector fraude en bedrog tot het normale gedrag is gaan behoren. Kennelijk heeft dat gedrag daar iets vanzelfsprekends gekregen, waardoor je inderdaad van een cultuur kunt spreken.

Hoe hebben de onderzoekers dat aangetoond? Als het echt om een cultuur in de sector zelf gaat, dus een cultuur die heerst op de werkvloer, dan zou je verwachten dat de bankwerknemers oneerlijker zijn in hun rol van bankier dan wanneer ze gewoon als persoon worden aangesproken. En precies dat hebben de onderzoekers aangetoond.

Ze wisten een groep werknemers uit de bankensector zover te krijgen om aan een onderzoek mee te doen. Die werden willekeurig verdeeld over twee experimentele condities. De ene groep kreeg de "experimentele manipulatie" toegediend. Dit hield in dat ze een aantal vragen over hun werk moesten beantwoorden, zoals "Bij welke bank werkt u?" en "Welke functie heeft u daar?" De andere groep moest vragen beantwoorden als "Hoeveel uren per dag kijkt u televisie?"

Na nog een aantal vragen, waarover straks meer, moesten ze tien maal een munt opgooien, waarbij ze van te voren wisten dat het aantal keren kruis of het aantal keren munt hen een financiële beloning op kon leveren, die tot 20 dollar kon oplopen. Het opgooien van die munt gebeurde geheel privé. Niemand anders dan zijzelf kon de resultaten zien. Na afloop rapporteerden ze zelf hoeveel keren ze kruis of munt hadden gegooid en op grond daarvan werden ze al of niet betaald.

Een opzet dus die het mogelijk maakt om bedrog te plegen. Maar ook een opzet waarmee je dat bedrog kunt ontdekken. Want als het aantal keren munt (of kruis) significant afwijkt van 50 procent, in de richting van het resultaat dat gewin oplevert, dan is dat een aanwijzing voor bedrog. Deze opzet is ook in eerder onderzoek gebruikt en het is al gebleken dat de resultaten betrouwbaar zijn. Iemand die in dit spelletje bedrog pleegt, blijkt met een grotere kans in andere situaties ook oneerlijk te zijn.

En wat bleek? De groep bankwerknemers die vragen over hun werk hadden beantwoord, weken significant af van de 50 procent en in de voor hen gunstige richting. Dit in tegenstelling tot het gedrag van de groep collega's die andere vragen hadden beantwoord. Ze waren dus oneerlijker. Dit wijst er op dat bankwerknemers als persoon niet oneerlijker zijn, maar alleen als ze herinnerd worden aan het werk dat ze doen. In de woorden van de onderzoekers: als ze hun identiteit als bankwerknemer aannemen. Op het moment dat ze dat doen, zijn ze onderhevig aan de invloed van de bankencultuur, die hen er toe brengt om meer bedrog te plegen.

Het verschil tussen de twee groepen is niet heel groot, maar dus wel statistisch significant. En dat lijkt toch een belangrijk resultaat. Ik stel me zo voor dat ook als bankwerknemers een ietsje meer neigen tot oneerlijkheid, dat dat gezien de aard van hun werk en de grote sommen geld waar ze mee omgaan, grote gevolgen kan hebben.

En het blijkt dus dat het de heersende cultuur op de werkvloer is die hen oneerlijker maakt. Het zou ook nog kunnen dat de bankensector aantrekkelijker is voor mensen die het niet zo nauw nemen en dat die dus al oneerlijker waren voor ze tot de sector toetraden. Dat zou het zogenaamde selectie-effect zijn, dat in ander verband ook wel is gevonden. Maar dit onderzoek wijst er dus op dat de cultuur echt een oorzaak is van die neiging tot bedrog.

Belangrijk om te weten. Het onderzoek kan ook nog iets zeggen over hoe die invloed van de cultuur dan verloopt. Want een van de vragen die de proefpersonen moesten beantwoorden, was de vraag of ze het er mee eens waren dat sociale status in de eerste plaats wordt bepaald door hoeveel financieel succes je hebt. En het bleek dat degenen die aan hun werk bij de bank herinnerd waren, daar meer mee instemden. En bovendien waren degenen die meer instemden, ook degenen die meer bedrog pleegden. De onderzoekers concluderen daaruit dat materialisme het cruciale element van die bankencultuur is dat mensen oneerlijker maakt.

Dat is om over na te denken. Want materialisme komt natuurlijk meer voor dan in de bankensector.

Maar er is ook een interessante link met eerder onderzoek dat liet zien dat materialisme, het najagen van status, geld en bezit, mensen ongelukkiger maakt. Maar dat blijkt minder het geval te zijn als je werkzaam bent in een sector waarin dat materialisme meer verbreid is.

Zoals: in de bankensector! Dat betekent dus dat een "nadeel" van materialisme, namelijk dat je je er ongelukkiger door voelt, in de cultuur van de bankensector is opgeheven. Interessant hoe een cultuur op mensen kan uitwerken. Zie het bericht Materialisme maakt ongelukkig - daarover is nu weinig twijfel meer.

woensdag 19 november 2014

Peuters leren beter als je reageert op hun nieuwsgierigheid

Dat wat we bij volwassenen al weten, dat je datgene wat je nieuwsgierigheid opwekt, beter leert als het je wordt uitgelegd, is nu ook vastgesteld bij peuters van 16 maanden oud. Onderzoekers lieten peuters steeds paarsgewijs verschillende voorwerpjes zien die ze niet kenden. Zie Infants Learn What They Want to Learn: Responding to Infant Pointing Leads to Superior Learning. Als de peuter naar een van de twee voorwerpen, wees, lieten ze zien waarvoor je het zou kunnen gebruiken. Zoals bijvoorbeeld dat je je haar er mee zou kunnen borstelen. Elk voorwerp werd dus met een unieke handeling verbonden.

Maar in andere condities van het onderzoek demonstreerden ze juist het gebruik van het voorwerp waar de peuter niet naar had gewezen. Of lieten ze maar één voorwerp zien en demonstreerden daarvan het gebruik.

Na een onderbreking van 10 minuten kregen de peuters de voorwerpen opnieuw te zien, met de vraag waarvoor je ze zou kunnen gebruiken. Het bleek toen dat ze dat het beste hadden onthouden als het ging om de voorwerpen waar ze naar hadden gewezen.

Daaruit valt op te maken: (1) dat ze in staat waren duidelijk te maken waar ze het meest in geïnteresseerd waren (door er naar te wijzen), en (2) dat ze door die grotere interesse ook beter onthielden wat ze hadden geleerd. En het suggereert dat de geneigdheid van peuters om ergens naar te wijzen een communicatieve bedoeling heeft. De bedoeling dus om de eigen interesse aan de ander duidelijk te maken, samen met de wens om uitleg te krijgen.

Kortom, onze peuters zijn nieuwsgierig naar sommige dingen die in hun blikveld komen en willen die nieuwsgierigheid delen met anderen, in de hoop op uitleg en instructie.

Nu hebben wij als volwassenen, met goede bedoelingen, een sterke geneigdheid om kinderen uitleg en instructie te geven over zaken die wij belangrijk vinden. Dat noemen we opvoeding en onderwijs. En dat gaat er mee gepaard dat wij kinderen eerst moeten aansporen om op te letten.

De noodzaak van die aansporing wijst er dus al op dat veel van de zaken die wij belangrijk vinden niet samenvallen met de dingen waar kinderen in geïnteresseerd zijn. We weten dat het dan desondanks toch nog behoorlijk lukt om kinderen iets te leren. Maar dat gaat dan vaak met tegenzin. En de resultaten vallen soms nogal tegen.

Het leren zou beter gaan als we meer zouden reageren op de signalen van nieuwsgierigheid die onze kinderen uitzenden. Anders gezegd: niet onze kinderen zouden beter moeten opletten als wij ze iets willen leren. Nee, wij zouden beter moeten opletten als zij proberen ons duidelijk te maken wat ze interessant vinden.

dinsdag 18 november 2014

Hoe komt het dat we meer statusgedrag bij anderen zien dan bij ons zelf? Een sociaal informatieprobleem

Uit onderzoek blijkt dat wij statusgedrag afkeuren en het meer waarnemen bij anderen dan bij onszelf. Ik besprak dat onderzoek in het bericht Statusgedrag zien we wel bij anderen, maar niet bij onszelf. Volgens de onderzoekers komt dat resultaat er uit voort dat mensen dat afkeurenswaardige gedrag van zichzelf niet willen toegeven. Misschien omdat wij van onszelf graag een positief beeld hebben. Onze zelfwaarneming zou dus verstoord zijn in de meer rooskleurige richting.

Uitkomsten van sociaalwetenschappelijk onderzoek zijn vaak wel duidelijk. Iets is zo of het is niet zo. Maar hoe je die uitkomst dan moet interpreteren, is een tweede. 

In dat bericht ging ik een eind mee met de interpretatie van de onderzoekers. Er van uitgaande dat statusgedrag een natuurlijk gedrag is, dat wij dus meestal automatisch en onbewust uitvoeren, bedacht ik dat we het van onszelf minder gemakkelijk opmerken dan van anderen. Ik citeer mezelf:
Een antwoord zou kunnen zijn dat veel van dat statusgedrag zo natuurlijk is, dat we ons er maar weinig van bewust zijn. We zijn al bezig met ons beter voor te doen dan we eigenlijk zijn zonder dat we daar over hebben nagedacht. Het verbergen van onze zwaktes en kwetsbaarheden, dat doen we als vanzelf. En waar je niet bij stilstaat, dat weet je niet van jezelf.
Bij anderen zie je het gemakkelijker, want dan ben je de toeschouwer die even de tijd kan nemen om zich af te vragen waar hij naar kijkt.
Maar toeschouwer zijn van je eigen gedrag, dat is veel moeilijker.
In beide interpretaties gaat het dus om een verstoorde waarneming die veroorzaakt dat we statusgedrag meer bij anderen zien dan bij onszelf.

Het zou kunnen. Maar ik bleef er over nadenken en bedacht dat je er ook anders naar kunt kijken.

Want hoe komt onze waarneming van ons eigen gedrag en van het gedrag van anderen tot stand? Ons eigen gedrag nemen we waar in alle situaties waarin we komen te verkeren. Zowel in de omgang met familie en vrienden, dus in het domein van de vertrouwde, persoonlijke relaties, als in de omgang met degenen die verder van ons af staan of zelfs met vreemden. Dat laatste is het (publieke) domein van de onpersoonlijke relaties.

Maar kijk nu naar alle anderen waarvan we gedrag waarnemen. Het grootste deel van die waarnemingen speelt zich af in dat publieke domein. Want daar is waar we de meeste mensen tegenkomen. Of waarover we informatie krijgen via de media, zoals door wat we zien als we naar televisiepersoonlijkheden zitten te kijken. Per dag doen we veel meer van dat soort waarnemingen, verspreid over een veel groter aantal personen, dan dat we in onze eigen vertrouwde kring doen van vrienden en familie.

Als dat zo is, dan is de waarneming van het gedrag van anderen meer een specifieke selectie daarvan dan van ons eigen gedrag. Het gedrag van anderen in het publieke domein is oververtegenwoordigd. Want die vele anderen waarover we iets te weten komen, die maken we niet mee in hun eigen persoonlijke domein. Er zijn immers maar weinigen onder hen die we persoonlijk kennen en bij wie we over de vloer komen.

Wat betekent dat? Het betekent dat we meer met statusgedrag van anderen in aanraking komen dan met statusgedrag van onszelf. Want we zijn met zijn allen meer met statuscompetitie bezig in dat publieke domein. Omdat we elkaar daar niet zo goed kennen, proberen we om ons beter voor te doen dan we zijn. We maken ons daar drukker om status, prestige en de dunk die anderen van ons hebben.

In het persoonlijke domein is al dat statusgedoe veel minder aanwezig. Sterker, daarin keuren we het af. Stel je niet zo aan. Doe maar gewoon. Als we elkaar goed kennen, weten we van elkaar wat voor vlees we in de kuip hebben. En laten we ons niet intimideren of overheersen of een rad voor ogen draaien.

Omdat het publieke gedrag van anderen in onze waarnemingen oververtegenwoordigd is, wekt dat bij ons dus de indruk dat anderen veel meer met statuscompetitie bezig zijn dan wijzelf.

En dat is wel vervelend. Want ieder van ons gaat daardoor denken dat de maatschappij als geheel meer beheerst wordt door statuscompetitie dan hij in werkelijkheid is. We hebben hier te maken met een probleem van onvolledige sociale informatie.

En sociale beïnvloeding zorgt er dan voor dat we verleid worden om aan die statuscompetitie mee te doen. Dat lijkt op een ingebouwde positieve feedback, die steeds meer statuscompetitie genereert.

maandag 17 november 2014

Maatschappelijke stage geeft gelegenheid tot pro-sociaal gedrag - En daardoor worden jongeren pro-socialer

Uit een kleine vijftig studies blijkt dat de maatschappelijke stage gunstige effecten heeft op jongeren. De ervaringen die ze opdoen, samen met de reflectie daarover, vergroten hun zelfinzicht, hun sociale vaardigheden, hun verantwoordelijkheidsgevoelens en hun maatschappelijke betrokkenheid. Dat ondersteunt het belang van de maatschappelijke stage en doet hopen dat scholen er mee doorgaan ondanks dat ze daartoe niet meer verplicht zijn. Zie het bericht Maatschappelijke stage is heel goed voor jongeren - Hoe meer, hoe beter.

Je verwacht dan dat jongeren er ook pro-socialer door worden, dus meer bereid om anderen te helpen. En dat is ook zo. De pas verschenen studie How does community service promote prosocial behavior? Examining the role of agency and ideology experience (betaalpoort) toont dat aan. En laat bovendien zien waardoor dat komt.

De onderzoekers volgden tegen de 2000 jongeren (14-15 jaar) een jaar lang. Ongeveer de helft van hen volgde in dat jaar of in het jaar daarvoor een maatschappelijke stage. Dat hield in dat ze meehielpen in een vrijwilligersorganisatie, een sportvereniging, een politieke partij, een vakvereniging, een kerkgenootschap, een liefdadigheidsproject of in de informele hulpverlening . Aan het begin en aan het eind van dat jaar werden ze ondervraagd.

Het bleek toen dat de jongeren die stage hadden gedaan, vaker dan de anderen pro-sociaal gedrag hadden vertoond. Let wel, buiten hun stage-activiteiten om. Bovendien was dat pro-sociale gedrag toegenomen. Dat bleek uit hun antwoorden op het volgende vragenlijstje, vergeleken met de antwoorden van de jongeren die geen stage hadden gedaan:
I help people in need, when I see that they need help.
I help strangers, if they get lost.
I help old people to cross the street.
I help others by getting off the train or the bus if that person does not get it alone.
I would help another person, if the person falls off the bike.
I would help another person, if the person’s shopping bag burst.
Het doen van een maatschappelijke stage lijkt jongeren dus hulpvaardiger te maken. Maar waar zou dat aan liggen?

Dit onderzoek zegt daarover dat het er vooral aan ligt dat die stage de jongeren de gelegenheid geeft om iets voor anderen of voor de maatschappij te doen. Het gaat om de ervaringen van "een bijdrage te kunnen leveren", "het verschil te kunnen maken", "anderen te helpen", "iets nuttigs te doen", "iets waardevols te doen" en "iets te kunnen veranderen". Hoe meer ze die ervaringen in hun stage hadden gehad, hoe meer hun pro-sociale gedrag was toegenomen.

Het is goed om daar even bij stil te staan. Bedenk even dat wij jongeren niet zoveel andere mogelijkheden gunnen om zulke ervaringen op te doen. En bedenk dat ieder van ons meteen inziet hoe waardevol het is om zulke ervaringen te hebben.

Die maatschappelijke stage, dat is zo'n gek idee nog niet. Sterker, jongeren zouden eigenlijk veel vaker die ervaringen moeten opdoen. Want die horen bij een sociale en morele ontwikkeling die jongeren nodig hebben om als verantwoordelijke volwassene in het leven te kunnen staan. Denk nog even aan Je gelukkig voelen is prima, maar een zinvol leven leiden is beter.

En we weten dat misschien de belangrijkste voorwaarde voor hulpvaardigheid er uit bestaat dat mensen voldoende gelegenheid moeten hebben om iets voor anderen te doen. Het is natuurlijk gedrag, maar het moet wel gecultiveerd worden. Zie Te geven is zaliger dan te ontvangen - Maar de gelegenheid maakt de gever.

zondag 16 november 2014

Maatschappelijke stage is heel goed voor jongeren - Hoe meer, hoe beter

Sinds 2011 kennen we in ons land voor scholieren de verplichte maatschappelijke stage. Ze moeten minimaal 30 uur vrijwilligerswerk doen. Meestal gebeurt dat bij een vrijwilligersorganisatie, vereniging, instelling of maatschappelijke organisatie, maar ook kunnen ze iets doen op het terrein van de informele hulpverlening. Zie de website van de maatschappelijke stage.

Of wacht. Die website wordt met ingang van dit schooljaar niet meer bijgehouden. Want het verplichte karakter van de maatschappelijke stage is opgeheven. Scholen beslissen nu zelf of zij de stage onderdeel maken van hun programma. En de subsidie voor de website is geschrapt.

Dat het nu aan scholen wordt overgelaten, zou je op het idee kunnen brengen dat de maatschappelijke stage minder gunstige effecten heeft dan aanvankelijk werd gedacht. Maar het tegendeel is het geval. Alle onderzoek wijst er op dat de stage over een breed terrein positief uitwerkt op de ontwikkeling van adolescenten. De nieuwe studie The Role of Reflection in the Effects of Community Service on Adolescent Development: A Meta-Analysis (betaalpoort) laat dat overduidelijk zien.

Onderzoekers van de Universiteit Utrecht, samen met Daniel Hart van Rutgers University, voerden een meta-analyse uit op de gegevens van 49 onderzoeken naar de effecten van de maatschappelijke stage (community service). Vooral als de stage werd gecombineerd met reflectie over de opgedane ervaringen waren de effecten sterk. Het ging om onderzoeken met een voor- en een nameting en met vergelijking met groepen scholieren die geen stage liepen. Of de stage verplicht was of vrijwillig bleek voor het effect niets uit te maken. Als de opgedane ervaring er maar was. En hoe meer tijd er aan besteed werd, hoe beter. En hoe meer tijd er werd besteed aan reflectie, hoe beter. Aanwijzingen voor een teveel zijn er voorlopig niet.

Het gaat inderdaad om sterke effecten op een breed terrein. Adolescenten weten nog maar weinig van de maatschappij waarin ze opgroeien. Directe, persoonlijke kennismaking met maatschappelijke situaties buiten hun leefwereld blijkt bij te dragen aan hun intellectuele ontwikkeling. En de opgedane ervaringen vergroten hun zelfinzicht, hun sociale vaardigheden en hun maatschappelijke verantwoordelijkheidsgevoelens en hun maatschappelijke betrokkenheid.

Eigenlijk is dat niet verwonderlijk. Want voor de rest doen wij met zijn allen nauwelijks iets om onze adolescenten bij de maatschappij te betrekken en om hen aan te spreken op hun verantwoordelijkheidsgevoel. Het onderwijs is vrijwel exclusief gericht op intellectuele vorming. Daarbuiten is er de peer group van leeftijdsgenoten om zich sociaal in te ontwikkelen, maar we weten dat die sociale omgeving over het algemeen niet gunstig uitwerkt. Zie het bericht De sociale uitdaging van de adolescentie: gemeenschap en/of statuscompetitie en de berichten achter het label pesten.

En verder hebben we onze maatschappij zo ingericht dat onze jongeren vooral commercieel worden aangesproken. De belangen daarachter liggen natuurlijk meer op het terrein van hun "ontwikkeling" als consument, van materiële goederen en ervaringsgoederen, zeg maar spanning en amusement. Daar zou niet zoveel mis mee zijn als het minder overheersend was.

Wat maatschappelijke verantwoordelijkheid en betrokkenheid betreft, sturen wij onze adolescenten dus eigenlijk een sociale woestijn in. En dat we dat doen, dat blijkt ook precies uit dit onderzoek naar de effecten van de maatschappelijke stage. Want waar niets is, heeft een kleine dosis al een groot effect. Een stage van 30 uur op een schoolloopbaan stelt natuurlijk niet zoveel voor. Maar het blijkt dus veel verschil te maken of die stage er wel is of niet is. Nog er van afgezien dat nog meer beter zou zijn.

Dat maakt nieuwsgierig naar wat we nu in ons land zullen zien gebeuren. Je zou wensen dat alle scholen het grote belang van de maatschappelijke stage inzien. En hem blijven opnemen in hun programma. Het gaat om de keus tussen een sociale woestijn zonder of met een enkele oase.

Zondagochtendmuziek, nee, - fotografie: Het raadsel Vivian Maier, Straatfotografe

Ook het hoofd van een muziekliefhebber staat wel eens niet naar muziek. Daarom vandaag aandacht voor Vivian Maier (1926-2009), de straatfotografe. Aan wie FOAM aan de Keizersgracht in Amsterdam een kleine, maar intrigerende expositie wijdt.

Eigenlijk was Vivian Maier geen fotografe. Ze voorzag in haar levensonderhoud door zich als nanny te verhuren aan rijke families, het grootste deel van haar leven in Chicago. Maar ze maakte foto's. Vooral op straat, vaak vergezeld door de kinderen die ze onder haar hoede had.

Dat we van haar bestaan en van haar foto's op de hoogte zijn, is te danken aan John Maloof, die in 2007 op een veiling een koffer kocht die vol bleek te zitten met fotorolletjes. En met een verwijzing naar de naam Vivian Maier. Pas in 2009, aan de hand van een overlijdensadvertentie, achterhaalde hij haar identiteit.

Ze had vanaf de jaren 50 naar schatting 150.000 foto's gemaakt. Foto's, filmpjes, audio-opnamen en ander materiaal, ze moet aan een hamsterwoede hebben geleden, lagen tot 2007 in een opslagruimte in Chicago, waarvan ze toen niet meer de huur kon betalen. Een kleine selectie daaruit is nu in Amsterdam te zien.


Het is wat mij betreft een ontroerende tentoonstelling. Door de stuk voor stuk adembenemend mooie foto's, maar ook door het verhaal daarachter. Ik denk dat het vorig jaar was dat ik de documentaire The Vivian Maier Mystery zag. En kortgeleden was Finding Vivian Maier op televisie te zien. 

In FOAM kun je het boek Vivian Maier. Street Photographer uit 2011 kopen en dat ligt nu voor mij. Je kunt er de foto's in terugzien die in FOAM hangen. En ik blijf er in bladeren. Zoals je ook blijft kijken als je vivian maier photography googelt (afbeeldingen).

Dan is een regenachtige zondagochtend in november snel voorbij.

vrijdag 7 november 2014

Globalization has not always been well managed - Joseph Stiglitz over globalisering en de eurocrisis

Wat was de centrale boodschap van de WRR-lezing The Future of Globalization door Joseph Stglitz gistermiddag in een stampvolle zaal van Diligentia Theater in Den Haag?


Die valt al af te leiden uit een van de eerste dia's, die je hierboven ziet. Door globalisering zijn landen veel sterker van elkaar en elkaars gedrag afhankelijk geworden. En uit de economische leerboeken leren we dat door onderlinge afhankelijkheden externaliteiten ontstaan. En om die op te lossen is meestal meer nodig dan vrijblijvend onderling overleg en onderhandelingen. Er zijn nieuwe instituties nodig waarin alle betrokken landen zich vertegenwoordigd voelen, om de onderlinge problemen op te lossen en de wereldwijde ontwikkelingen in goede banen te leiden.

Anders gezegd, net zo als op het niveau van de landen zelf, kun je er niet mee volstaan te denken dat alles vanzelf goed komt. Dus door de markt maar zijn werk te laten doen. Door zoveel mogelijk te dereguleren en door kapitaalsstromen zo weinig mogelijk in de weg te leggen, ontstaat niet een breed gedeelde economische welvaart.

Concreter: zo nu en dan overleg tussen de G20 (19 grote landen en de EU) is onvoldoende om de globalisering te temmen, dat wil zeggen, om er voor te zorgen dat welvaart niet alleen tot stand komt, maar ook eerlijk verdeeld wordt. Daarom pleitte Stiglitz voor een meer geïnstitutionaliseerde governance onder de vleugels van de Verenigde Naties.

Dat is wel een heel korte, veel te korte, samenvatting. Aan de hand van deze onderliggende problemen (zie boven) hield Stiglitz een breed uitwaaierend betoog, met veel concrete voorbeelden. Gelukkig is de lezing vanaf vanavond in zijn geheel te bekijken op het YouTube-kanaal van de WRR. Neem er even de tijd voor.

Ik bedacht dat het betoog eigenlijk onderdeel is van een breder betoog over het belang en de noodzaak van centrale en democratisch gelegitimeerde sturing. Want dat beginnen we na tientallen jaren van geloof in het sprookje van het neoliberalisme zo langzamerhand wel in te zien. Niet alleen op het internationale niveau is het duidelijk geworden dat vrijhandel en ongebreidelde financialisering niet als vanzelf de uitkomsten genereren die we willen. Ook nationaal is de tijd gekomen voor bezinning op de overschatting van wat de markt kan en de onderwaardering van het belang van centrale sturing.

De eurocrisis kwam ook nog even langs. Arnout Boot sloot af met de vraag aan Stiglitz wat hij zou adviseren aan de Europese politici, als hij ook rekening zou moeten houden met de politieke obstakels. Hij doelde uiteraard op de halsstarrige en economisch domme opstelling van Duitsland.

Stiglitz had helemaal gelijk toen hij zich van die voorwaarde niets aantrok. Hij pleitte voor invoering van eurobonds en voor andere maatregelen om de bij de invoering van de euro bedoelde convergentie dichterbij te brengen. In plaats van de treurig makende divergentie die we zien. Kortom, doe wat economisch gezien verstandig is.

Maar ik vond die vraag van Arnout Boot wel frappant. Hij leek mij te staan voor de algemener heersende onderdanigheid, zeker ook in Nederland, tegenover de economische onzin van de Duitse opstelling. En onzin moet je bestrijden, ook als hij met veel aplomb en vertoon van zelfverzekerdheid en gewichtigheid wordt gebracht.

Maar het is hoopgevend dat we na Thomas Piketty nu ook Joseph Stiglitz in ons land zo uitgebreid aan het woord hebben gelaten. Misschien begint de politiek iets door te krijgen van dat bredere betoog over markt en centrale sturing. Update. Vanavond in Nieuwsuur een interview met Piketty en met Stiglitz. Tweede update. En zie hier het interview bij RTL met Stiglitz.

Net zo hoopgevend is trouwens dat Paul Krugman op diens uitnodiging op bezoek is geweest bij Shinzo Abe, de premier van Japan. Om hem te adviseren over wat te doen om de Japanse economie weer op de rails te krijgen. Na de economische stagnatie waar het land nu al tientallen jaren onder te lijden heeft. Er is daar meer overheidsstimulering nodig. En dus alsjeblieft niet nu de omzetbelasting verhogen.

Interessant dat de Japanners inzien dat ze bij iemand als Krugman te rade moeten gaan. Misschien mogen we nog meemaken dat de Europeanen dat ook inzien. Laat Juncker hem uitnodigen.

Dat zou een grote vooruitgang zijn vergeleken met vorig jaar, toen Ollie Rehn, die toen eurocommissaris was en een groot voorstander van de bezuinigingspolitiek, onderzoek dat er op wees dat de negatieve effecten daarvan veel groter waren dan verwacht, "not helpful" vond. Dat is nog eens een manier om om te gaan met een weerlegging van je overtuiging.

donderdag 6 november 2014

Vanmiddag naar WRR-lezing Joseph Stiglitz: The Future of Globalization

Vanmiddag ga ik naar de WRR-lezing The Future of Globalization door Joseph Stiglitz. Misschien krijgt dit evenement minder aandacht in de media dan Thomas Piketty gisteren kreeg, die de Tweede Kamer toesprak en een lezing gaf in Paradiso. Maar het is even belangrijk, zo niet belangrijker.

Nobelprijswinnaar Stiglitz is op dit blog verschillende malen voorbijgekomen. Zie de berichten achter het label met zijn naam. De lezing vanmiddag zal gaan over de kansen en bedreigingen van de economische globalisering. Zijn laatste boek daarover is Making Globalization Work. Ik moet toegeven dat ik dat nog niet heb gelezen. (Zoals ik ook moet toegeven dat ik Piketty's Capital in the Twenty-First Century nog niet uit heb. Maar dat zouden misschien meer mensen moeten toegeven.)

Stiglitz schreef o.a. ook, samen met Bruce Greenwald, Creating a Learning Society: A New Approach to Growth, Development, and Social Progress.

En over de grote gevaren van de extreem toegenomen ongelijkheid in de Verenigde Staten The Price of Inequality: How Today's Divided Society Endangers Our Future.

En samen met Amartya Sen en Jean-Paul Fitoussi het belangrijke Report by the Commission on the Measurement of Economic Performance and Social Progress (pdf). En zo zou je nog even kunnen doorgaan.

Maar hij was ook de man die al in 2010 in Freefall: America, Free Markets, and the Sinking of the World Economy de oorzaken en de gevolgen van de financiële crisis van 2008 en de daardoor teweeggebrachte recessie analyseerde. Zo indringend dat er daarna eigenlijk niet zo veel aan is toegevoegd. Ik gaf er in 2012 een gastcollege over aan Groningse sociologiestudenten. Zie hier de powerpointdia's. Lees ook nog eens mijn bericht Een diepzinnige beschouwing over de economische crisis.

En hij was een van de vele, en niet de minste, economen die het Europese bezuinigingsbeleid bekritiseerden. Ik citeer uit het bericht Na de bezuinigingszeepbel - Joseph E. Stiglitz (en Paul Krugman) van mei 2012, maar nu niet minder actueel:

Joseph Stiglitz nog maar eens over wat Europa zichzelf aandoet. De financiële elite blijft het mantra van de bezuinigingen als oplossing voor alle kwalen herhalen. In mijn vertaling:
Het is wat vreemd om die gewichtigdoenerij te horen van diegenen die, aan het roer van de centrale banken, ministeries van financiën en particuliere banken, het globale financiële systeem aan de rand van de afgrond hebben gebracht - en de huidige puinhoop hebben gecreëerd. Erger, zelden wordt uitgelegd hoe de cirkel vierkant te maken. Hoe kan het vertrouwen worden hersteld als de crisiseconomieën in een recessie terecht komen? Hoe kan groei weer gestimuleerd worden als bezuinigingen vrijwel zeker een verdere afname van de totale vraag veroorzaken en de productie en de werkgelegenheid nog verder doen dalen?
Dit zouden we zo langzamerhand moeten weten: markten zijn aan zichzelf overgelaten niet stabiel. Niet alleen genereren ze herhaaldelijk destabiliserende zeepbellen, maar, als de vraag inzakt, komen er krachten in het spel die de neergang versterken. Werkloosheid en de vrees dat die zich zal verspreiden drijft de lonen, inkomens en de consumptie naar beneden - en dus de totale vraag. (...) Landen die een begrotingsevenwicht opgelegd hebben gekregen, zijn gedwongen om hun uitgaven terug te brengen terwijl de belastingopbrengsten dalen - een automatische destabilisator die Europa nonchalant lijkt te omarmen.
Er zijn alternatieve strategieën. Sommige landen, zoals Duitsland, hebben de ruimte om hun overheidsuitgaven in te zetten. Investeringen zouden de lange termijn-groei bevorderen, met positieve effecten voor de rest van Europa. Een al lang bekend principe is dat een evenwichtige expansie van belastingen en uitgaven de economie stimuleert; als het programma goed wordt ontworpen (hogere belastingen aan de top, gecombineerd met uitgaven voor onderwijs), dan kan de toename van het nationale product en de werkgelegenheid aanzienlijk zijn.
Europa als geheel doet het niet slecht; de verhouding tussen schulden en bruto nationaal product steekt gunstig af bij die van de V.S. (...) De les is duidelijk: het geheel is meer dan de som van zijn delen. Als Europa - in het bijzonder de Europese Centrale Bank - meer zou lenen en de opbrengsten zou uitlenen, zouden de kosten van het financieren van de Europese schulden afnemen, waardoor ruimte ontstaat voor het soort bestedingen dat groei en werkgelegenheid bevorderen. (...)
Europa's obsessie met bezuinigingen is het resultaat van een verkeerde diagnose van zijn problemen. Griekenland gaf te veel uit, Maar Spanje en Italie hadden voor de crisis begrotingsoverschotten  en een lage schuldquote. (...)
De gevolgen van Europa's bezuinigingswedloop zullen langdurend en waarschijnlijk ernstig zijn. Als de euro overleeft, zal dat gebeuren ten koste van hoge werkloosheid en enorm lijden, vooral in de crisislanden. (...) er is geen voorbeeld van een grote economie - en Europa is de grootste van de wereld - die hersteld is als gevolg van bezuinigingen.
Als resultaat wordt het meest waardevolle bezit van een land, zijn menselijk kapitaal, verspild en zelfs vernietigd. Jonge mensen die langdurig geen fatsoenlijke baan hebben - en de jeugdwerkloosheid benadert of overschrijdt in sommige landen de 50 procent, en is sinds 2008 onaanvaardbaar hoog geweest - raken vervreemd. Als ze uiteindelijk werk vinden, zal dat voor een veel lager loon zijn. Normaliter is het jong zijn een periode waarin vaardigheden worden opgebouwd; nu is het een periode waarin ze wegkwijnen.
Zoveel economieën zijn kwetsbaar voor natuurrampen - aardbevingen, overstromingen, typhoons,  orkanen, tsunami's - dat het toevoegen van een door mensen gemaakte ramp des te tragischer is. Maar dat is wat Europa aan het doen is. Zeker, de welbewuste onwetendheid van zijn leiders van de lessen van het verleden is misdadig.
De pijn die Europa, in het bijzonder zijn armen en jongeren, lijdt is niet noodzakelijk. Gelukkig is er een alternatief. Maar nog langer wachten met het aangrijpen daarvan zal zeer kostbaar zijn. De tijd raakt op.
Maar vanmiddag dus naar de WRR-lezing. Later daarover meer. Update. Zie Globalization has not always been well managed - Joseph Stiglitz over globalisering en de eurocrisis

woensdag 5 november 2014

Zoveel symptoombestrijding! Naar aanleiding van Rutger Bregman over de Week van de Werkstress

Het is de Week van de Werkstress. Stress op het werk leidt tot gezondheidsproblemen en ziekteverzuim en de kosten daarvan lijken hoog te zijn.

Je zou denken dat het voor de hand ligt om te zoeken naar de oorzaken. Hoe komt het dat werkstress toeneemt? Misschien heeft het er mee te maken dat we teveel verwachten van het aanwakkeren van concurrentie tussen bedrijven. En met de flexibilisering van de arbeidsmarkt. En met het ontbreken van een macro-economisch beleid gericht op volledige werkgelegenheid. Allemaal zaken die de baanonzekerheid bevorderen. Op zich is dat al een oorzaak van stress. Maar bovendien verhoogt het de prestatiedruk en de concurrentie tussen werknemers. Die nog eens de stress verhogen.

Het zou dus goed zijn om in de Week van de Werkstress bij die oorzaken stil te staan. Vooral de politiek zou zich achter de oren moeten krabben. Moeten we niet meer naar wetgeving toe die recht doet aan de noodzaak van een meer ontspannen samenleving? Die de autonomie op het werk verhoogt? Moeten we daar niet eens goed over gaan nadenken? Zie ook mijn bericht Een baan met meer autonomie geeft minder kans op burn-out - Dat pleit voor minder hiërarchie op het werk.

Maar nee, dat doen onze politici niet. Rutger Bregman wijst er terecht op dat de Week van de Werkstress geheel in het teken staat van symptoombestrijding. Zie Een Week van de Werkstress en dan hup: gauw weer aan het werk. Want het enige wat er deze week gebeurt is het geven van voorlichting. Voorlichting? Ja, kennelijk is het heel urgent dat iedereen er goed van op de hoogte is dat werkstress zo maar op de loer ligt en wat je daar als individuele werknemer dan aan moet doen. Je moet je er niet voor schamen. Je moet het aankaarten. En je moet het bespreekbaar maken.

De probleemdiagnose van de politiek en van minister Asscher is kennelijk dat er nog een taboe rust op werkstress en dat als we dat taboe maar opheffen, dat dan alles beter wordt.

En dat is uiterst merkwaardig. Want eerst creëer je als overheid de voorwaarden waaronder werkstress gemakkelijk ontstaat en vervolgens leg je dat probleem neer bij de slachtoffers van dat beleid. Doe er wat aan. Schizofreen, ja, dat woord lijkt van toepassing.

En Bregman heeft ook gelijk dat we in een tijdperk van symptoombestrijding lijken te leven. Want als je goed om je heen kijkt, zie je die praktijk overal. De werkloosheid pakken we aan met sollicitatietrainingen. Depressies? Meer psychologen.

Ik dacht natuurlijk ook aan ons jeugdbeleid. Door het toegenomen sociaal isolement van de gezinnen groeien onze kinderen niet meer op in een sociale omgeving die ze nodig hebben. Dat is slecht voor hun sociale en morele ontwikkeling en dat uit zich in gedragsproblemen en psychosociale problemen.

We zouden ons eens goed kunnen bezinnen op de oorzaken van dat toegenomen sociaal isolement. Die liggen op het terrein van de economie en de fysieke infrastructuur. Dan hebben we het over de schaalvergroting en de centralisatie van allerlei voorzieningen, waardoor in buurten niet meer als vanzelf ontmoetingsplekken bestaan. En we hebben het over functiescheiding, waardoor de woon-werkafstand is toegenomen en waardoor onze sociale netwerken zijn gefragmenteerd. En we hebben het over de toename van verhuizingen over langere afstanden, waardoor familie minder bij elkaar in de buurt woont.

Maar nee, in plaats daarvan hebben we de nieuwe sector van de jeugdzorg en de jeugdhulpverlening en de opvoedondersteuning laten ontstaan. Die allemaal erg hun best doen, maar pas in actie komen als de problemen al zijn ontstaan en daarna niet veel meer kunnen doen dan symptomen te bestrijden.

Wel iets aan die oorzaken doen, dat zou betekenen dat we echt kiezen voor omwegbeleid. Zie Overheidsonmacht in de jeugdzorg. Een pleidooi voor omwegbeleid.

Maar ik moest natuurlijk ook denken aan de Week van de Eenzaamheid. Die ook nagenoeg geheel gewijd is aan voorlichting en bewustwording. En aan de noodzaak van trainingen voor hulpverleners in het herkennen van eenzaamheid. Ook daar ontbreekt vrijwel geheel het besef dat eenzaamheid oorzaken heeft die in maatschappelijke ontwikkelingen zijn gelegen. Vrijwel dezelfde ontwikkelingen die het sociaal isolement van gezinnen hebben vergroot.

En tenslotte moest ik denken aan hoe we het pestprobleem op scholen aanpakken. Of dus eigenlijk niet aanpakken. In plaats van in te zien dat we met de leeftijdssegregatie waaraan we onze kinderen blootstellen, het pesten in de hand werken, laten we dat gewoon gebeuren en vinden we dat pesten met anti-pestprogramma's moet worden bestreden. En o ja, we hebben immers ook een Week Tegen het Pesten. Zie nog eens Het beste middel tegen pesten: leeftijdsgemengde groepen en mijn discussie met Mieke van Stigt.

Je zou natuurlijk denken dat er hier bij uitstek een grote opdracht ligt voor de sociale wetenschappen. Maar helaas, wat je in feite ziet is dat die zich nogal dienstbaar maken aan deze trend van de symptoombestrijding. Zo is er op het gebied van pesten vele malen meer sociaalwetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van anti-pestprogramma's dan naar de oorzaken van de toename van pesten. Tragisch is dat.

dinsdag 4 november 2014

Leeftijdsgemengde schoolklassen bevorderen vriendschappen tussen jongere en oudere kinderen - waardoor er minder gepest wordt

Leeftijdsgemengde schoolklassen zouden wel eens een goed middel kunnen zijn om pesten tegen te gaan. Zie Het beste middel tegen pesten: leeftijdsgemengde groepen. Onderzoek dat ik in dat bericht noemde, laat zien dat dat kinderen in leeftijdsgemengde groepen pro-socialer zijn, zich minder eenzaam voelen en minder vaak agressief zijn.

Dat wijst er overduidelijk op dat in zulke groepen ook pesten minder vaak voorkomt. En dan nog afgezien van andere positieve effecten die ook werden gevonden, namelijk op leerprestaties en cognitieve ontwikkeling.

Eerder meldde ik al dat Groningse sociologen bezig zijn met onderzoek naar het verband tussen leeftijdsmenging versus leeftijdssegregatie en pesten. Zij het dat het daar niet gaat om het mogelijke effect van het wel of niet combineren van verschillende groepen in een klaslokaal. Ik sta met hen in overleg en kom er op terug als er resultaten zijn.

Maar ondertussen vroeg ik me af of er niet meer onderzoek is geweest naar de sociale voordelen van leeftijdsmenging op scholen voor kinderen. Na wat zoeken vond ik nog de studie Social Impact of Age Mixing and Age Segregation in School: A Context-Sensitive Investigation uit 1989. Dat onderzoek gebeurde bij een school met drie vestigingen, waarvan een met leeftijdsmenging. De leerlingen waren deels verdeeld naar voorkeuren van de ouders en voor de rest willekeurig. Voor het overige kwamen de vestigingen sterk met elkaar overeen.

Dat verschafte dus een mooie vergelijkingsbasis. Maar helaas is het onderzoek wat beperkt in de uitkomsten waarop werd vergeleken: competenties en vriendschappen. Dus niets over problematisch gedrag, agressie, sociaal-emotionele problemen en niets over pesten.

Toch is er wel een interessant resultaat. Het bleek namelijk dat leeftijdsmenging er inderdaad voor zorgt dat er meer vriendschappen bestaan tussen jongere en oudere kinderen. En het frappante was dat het vooral de leerlingen waren met wat achterstand in sociale en cognitieve ontwikkeling die zulke vriendschappen hadden. Dus vriendjes waren met oudere of jongere klasgenoten.

Dat geeft toch een fraai inkijkje in een voordeel van leeftijdsmenging. Want die achterstandsleerlingen bleken dus de mogelijkheden te benutten die hun leeftijdsgemengde klas hen bood. De mogelijkheid namelijk om de groep van leeftijdsgenoten wat te ontwijken. Dat is immers de groep waarin statuscompetitie gemakkelijker de kop opsteekt. Zie Pesten hoort bij statuscompetitie. Wil je pesten terugdringen, doe dan iets aan de statuscompetitie en De statushiërarchie van de schoolklas.

De leerlingen met een vergelijkbare ontwikkelingsachterstand in de leeftijdsgesegregeerde klassen hadden die mogelijkheid niet. Dus zullen ze meer geconfronteerd zijn geweest met de uitdagingen van de statuscompetitie. En je zou dus verwachten dat ze daardoor meer sociale problemen hadden en meer gepest werden. Alleen, helaas, dat was in dit onderzoek niet meegenomen.

Dat er in leeftijdsgemengde klassen minder gepest wordt, zou er dus wel eens aan kunnen liggen dat de wat kwetsbaardere leerlingen vriendschappen kunnen aangaan met jongere of oudere leerlingen. Waardoor er over de hele linie in leeftijdsgemengde klassen minder gepest wordt.

maandag 3 november 2014

Een land is geen onderneming - en ook geen huishouden

Sinds de opkomst van het neoliberalisme in de jaren 80 van de vorige eeuw is het gemeengoed geworden om hoog op te geven van de prestaties van het marktmechanisme en laatdunkend te doen over wat de overheid daar nog aan zou kunnen bijdragen. Vaak gaat dat gepaard met het geloof dat een succesvolle ondernemer ook over de inzichten en bekwaamheden zou beschikken om een land te besturen. Als je dat gelooft, dan maak je de vergissing te denken dat een land zoiets is als een onderneming.

Aan die vergissing wijdt Paul Krugman vandaag zijn column. Zie Business vs. Economics. Zie ook zijn artikel A Country Is Not A Company uit 1996. Komt die vergissing dan zoveel voor?

Ja, dat is zeker het geval. Een groot deel van de economische problemen die we nu in Europa meemaken, komen er namelijk uit voort. Aangevoerd door Duitsland, denken veel Europese politici die nu aan de macht zijn, dat hun landen onderling behoren te concurreren zoals ondernemingen dat doen. Dat wil zeggen, ondernemingen die op dezelfde markt opereren. Net zo als ondernemingen de productiekosten zoveel mogelijk moeten beperken, zouden ook landen met elkaar moeten concurreren door flexibilisering van arbeid en verlaging van de lonen. Vandaar dat we nu in Europa al jaren lang de pleidooien moeten aanhoren voor "structurele hervormingen".

Maar je ziet dan over het hoofd dat er op het niveau van de economie van een land feedback-mechanismen spelen waarmee een onderneming zelden te maken heeft. Zoals de feedback dat een verlaging van de lonen in een land een dempend effect heeft op de vraag naar goederen en diensten. Als een onderneming de lonen verlaagt, is dat effect er natuurlijk ook, maar het wordt uitgesmeerd over de hele economie, waardoor de onderneming zelf er weinig last van heeft.

Nu kunnen in een land natuurlijk ook wel eens de lonen te hoog zijn. Maar als dat zo is, dan merk je dat aan een stijgende inflatie. De bekende loon-prijsspiraal. Als die inflatie niet toeneemt, integendeel, zoals nu, sterk afneemt, dan lijden we niet onder een probleem van te hoge, maar van te lage lonen. En dan kun je maar beter niet politici aan het roer hebben die denken dat het besturen van een land net zoiets is als het besturen van een onderneming.

Dat is allemaal goed te begrijpen. Waardoor het verbazingwekkend is dat die vergissing dan toch zoveel voorkomt.

Maar het altijd goed op de kosten letten komt goed overeen met de logica, en de moraal, van het huishoudboekje. Dus deze vergissing wordt nog eens ondersteund door die andere: de vergissing te denken dat een overheid net zo iets is als een huishouden. En als een overtuiging een keer een morele lading heeft gekregen, dan is er heel wat overredingskracht voor nodig om iemand aan het twijfelen te krijgen.

Ik moest terugdenken aan een twittercommunicatie die ik al weer een poos geleden had met iemand die zich als VVD-lid bekend maakte. Ik probeerde haar duidelijk te maken dat je als overheid soms nog grotere schulden moet maken om de economie in een recessie weer aan de praat te krijgen. Ik drong er op aan om enkele berichten op dit blog te lezen, zoals Bezuinigers gevangen in de beeldspraak van de broekriem, Over de broekriem en het huishoudboekje en Keynesiaans stimuleringsbeleid: economische argumenten zijn dwingend, maar politieke missie is vereist.

En ik kreeg een tweet terug met de melding dat ze dat ook inderdaad had gedaan. Maar toch niet overtuigd was. Dat maakte mij benieuwd naar de tegenargumenten.

Maar die waren er niet. In plaats daarvan kreeg ik een link toegestuurd naar een website waarop je zogenaamd kunt volgen hoe de Nederlandse staatsschuld zich van minuut tot minuut ontwikkelt. Je ziet een teller met een heel groot bedrag, dat steeds maar blijft oplopen. Althans, dat deed het toen.

Het was zo'n voorbeeld van een confrontatie tussen argumenten en een rotsvaste overtuiging. Een morele reflex, aangewakkerd door dat beeld van die oplopende teller. Maar wel een reflex die wijd verbreid is.

zondag 2 november 2014

Zondagochtendmuziek - Passacaglia for Violin and Viola (Halvorsen, Johan)

Daartoe aangezet door de CD Duos for violin and viola (2006), waarop Tabea Zimmerman en Antje Weithaas twee van zulke niet veelvoorkomende duo's van Mozart en een van Louis Spohr uitvoeren, ging ik op zoek naar meer. Want hoewel er redenen zijn om de combinatie van viool en altviool te vermijden, ze worden in de CD-boekje opgesomd, laten deze drie werken zien dat hij ook verrassende voordelen heeft:
because the viola is in harmony with the sound of the violin in every register, and is able to take on soloist, imitating dialogue and accompanying functions. One look at the recorded duets quickly confirms that Mozart and Spohr know how to make perfect use of such possibilities. We sometimes get the impression that there are more than two string instruments, since both can play chords. In many instances, the composers arrive at an intensity of expression that is reminiscent of the potential offered by a string quartet, and the duets become its tonal substrate.
Die uitvoering van Spohrs duet kun je hier beluisteren, alleen audio, maar wel met prachtige plaatjes.

Maar ik vond ook deze prachtige uitvoering van de Passacaglia van Johan Halvorsen (1864-1935), op een thema van Händel. Door twee 15-jarige Koreaanse musici. Ik leerde ook nog dat Itzhak Perlman en Pinchas Zuckerman datzelfde stuk als een toegift plachten te gebruiken. Maar deze Koreaanse uitvoering is veel strakker en krachtiger. Er zijn trouwens ook versies met cello in plaats van altviool, zoals deze door Julia Fischer en Daniel Müller-Schott.