vrijdag 6 maart 2015

Vriendschap? Of status? Waar het sociale leven van de adolescent om draait

De aard van het sociale leven van adolescenten is sterk institutioneel bepaald. Bepaald namelijk door de school en de regels die daar gelden. In het bijzonder de regel dat onderwijs groepsgewijs gevolgd wordt en dat groepen bestaan uit leerlingen van dezelfde leeftijd. Daardoor moeten adolescenten, en kinderen in het algemeen, hun weg zien te vinden in een groep van leeftijdsgenoten. Dat is niet een natuurlijke sociale omgeving, maar een die geconstrueerd is door de manier waarop wij ons onderwijssysteem vormgeven.

In de wijze waarop adolescenten in die kunstmatige sociale omgeving hun weg vinden, krijg je enig inzicht door het onderzoek naar sociale doelen van leerlingen in het voortgezet onderwijs. Een recent voorbeeld van zulk onderzoek is de studie The Role of Goal Structures and Peer Climate inTrajectories of Social Achievement Goals During HighSchool (betaalpoort). Ik gebruik het als aanleiding om het een en ander te melden over dat onderzoek en de inzichten die het oplevert.

Dat onderzoek naar sociale doelen van leerlingen is er nog niet zo lang. Aanvankelijk waren onderzoekers op het terrein van het onderwijs er vooral in geïnteresseerd of leerlingen wel genoeg het doel nastreefden om op school goed te presteren. En dus deden ze onderzoek naar prestatiedoelen van leerlingen. In de hoop dat je die prestatiedoelen bij leerlingen zou kunnen aanwakkeren en zo de leerprestaties zou kunnen verbeteren.

Tot iemand ooit eens bedacht moet hebben, ik weet niet wie en wanneer, dat leerlingen op school ook een sociaal leven hebben en dat ze niet alleen voor de uitdaging staan om te presteren, maar ook voor die van de eisen van het sociale leven. Dat leidde het onderzoek in naar de sociale prestatiedoelen. Kennelijk met het idee dat op school alles om presteren draait, dus ook in het sociale leven.

Daaruit kwam het onderscheid naar voren tussen enerzijds het doel om jezelf sociaal te ontwikkelen en anderzijds het doel om populair te zijn. Het eerste doel zou je vriendschap kunnen noemen en het tweede status (in het onderzoek meestal populariteit genoemd). Ik licht kort toe wat beide inhouden.

Het doel vriendschap wordt, in de Social Achievement Goal Orientation Scale, gemeten met uitspraken als de volgende, waarvan je moet aangeven hoeveel je het er mee (on)eens bent:
  • In general, I strive to develop my interpersonal skills. 
  • I like friendships that challenge me to learn new things about myself.
  • I feel successful when I learn something new about how I relate to other people. 
  • It is important to me to work on improving the quality of my relationships with my friends
Als je zulke uitspraken onderschrijft, dan ben je dus sterk gericht op het aangaan en onderhouden van vriendschappen en op het ontwikkelen van de vaardigheden die daar voor nodig zijn. In de taal die ik op dit blog veel gebruik: je bent gemeenschapsgericht.

Maar je kunt ook meer op populariteit of status gericht zijn en dus op statuscompetitie. Want niet iedereen kan de hoogste status hebben. Uit het onderzoek naar dat populariteitsdoel komt dan weer het onderscheid naar voren tussen het nastreven van status en het vermijden van statusverlies. Volgens diezelfde schaal als hierboven wordt het nastreven van status gemeten met uitspraken als:
  • It is important to me to have “cool” friends.
  • I want to be friends with “popular” people.
  • It is important to me that others think of me as popular.
  • It is important to me to be seen as having a lot of friends.
En het vermijden van statusverlies met uitspraken als
  • My goal is to avoid doing things that would cause others to make fun of me.
  • I would be successful if I could avoid being socially awkward.
  • In social situations, I feel successful if I manage to avoid having others think I am a geek.
  • I try not to goof up when I am out with people
(Ik moest dat "goof up" even opzoeken en vond verprutsen als vertaling.) Als je dat eerste blokje uitspraken vergelijkt met de andere twee, dan kan je het grote onderscheid niet ontgaan. Het valt nagenoeg samen met het bij de lezers van dit blog bekende onderscheid tussen gemeenschapsgedrag en statuscompetitiegedrag.

En als je dat onderscheid goed tot je laat doordringen, zou je op gedachten kunnen komen over wat het voor iemand betekent die meer op vriendschap gericht is dan wel meer op status. En als je dan kijkt naar het onderzoek dat daarnaar gedaan is, dan worden die gedachten  waarschijnlijk bevestigd. Want het blijkt dat adolescenten die meer het vriendschapsdoel nastreven, betere relaties met anderen hebben, een hogere zelfwaardering hebben, sociaal vaardiger zijn, meer persoonlijke groei ondergaan en meer pro-sociaal gedrag vertonen.

Daartegenover gaat dat nastreven van het statusdoel meer samen met problemen op sociaal vlak en daarover piekeren, meer agressie, minder gevoel van autonomie, minder goede relaties met anderen, minder persoonlijke groei, minder pro-sociaal gedrag, meer angstgevoelens en eenzaamheid en meer faalangst.

Let wel, dit alles gaat om samenhangen; over de oorzakelijke richtingen kun je je gedachten hebben.

Maar hoe dan ook, je zou wensen dat alle adolescenten in hoge mate dat vriendschapsdoel nastreven en dat statusdoel ver van zich werpen. Maar dat is helaas niet het geval. Uit onderzoek blijkt gelukkig meestal wel dat dat vriendschapsdoel onder de meeste adolescenten hoog scoort. Maar die twee vormen van het statusdoel, die onderling samenhangen, zijn ook ruim voorhanden.

Je kunt vermoeden, wat ik doe, dat onze institutie van de leeftijdshomogene schoolklas er toe bijdraagt dat dat statusdoel toch zo onmiskenbaar door leerlingen wordt nagestreefd. Zoals eerder gezegd, het ontbreken van oudere en jongere kinderen lokt uit tot strijd om populariteit en status. En dat staat in de weg van vriendschapsvorming.

Dat vermoeden vindt ondersteuning door de studie die ik in het begin van dit bericht noemde. Want de onderzoekers hebben die sociale doelen bij dezelfde leerlingen op verschillende tijdstippen gemeten. En dan blijkt dat leerlingen aanvankelijk, bij het begin van een nieuw schooljaar in een nieuwe klas, nog sterk fluctueren tussen die verschillende sociale doelen. Ze weten dan nog niet in wat voor sociaal klimaat ze terecht zijn gekomen.

Na verloop van tijd krijgen ze dat door en passen ze zich daarbij aan. Als ze een gunstig sociaal klimaat om zich heen zien, bijvoorbeeld dat leerlingen graag samenwerken in schoolactiviteiten, dan zie je ze opschuiven in de richting van dat vriendschapsdoel en weg van die statusdoelen. (Wat weer overeenkomt met de inzichten van de Dual Mode-theorie).

En ja, het is inderdaad zo dat de schoolprestaties beter zijn als leerlingen meer dat vriendschapsdoel nastreven. Die statusstrijd is demoraliserend. Kijk nog maar eens naar die negatieve effecten er van.

Geen opmerkingen: