zaterdag 31 december 2016

Op de drempel van 2017: de gevaren van sociale zeepbellen in het publieke domein - Americans believe crazy, wrong things

Catherine Rampell gaf drie dagen geleden in de Washington Post een overzichtje van enkele krankjorume en feitelijk onjuiste ideeën die Amerikanen er op grote schaal op nahouden. Zie
Americans — especially but not exclusively Trump voters — believe crazy, wrong things - The Washington Post.

Zou het in Europa beter zijn? Ik weet het nog zo net niet. En in Nederland? Waar het grootste deel van de goegemeente zeker meent te weten dat het bezuinigingsbeleid van achtereenvolgende kabinetten precies het goede antwoord was op de crisis? Waar we dus de continuing story van de bezuinigingszeepbel meemaken?

Want ja, het gaat om sociale zeepbellen. Als we slecht geïnformeerd zijn, dan doet de onweerstaanbare neiging om ons door anderen te laten beïnvloeden heel gemakkelijk sociale zeepbellen ontstaan.

Toevallig hoor je de ene opinie wat vaker dan de andere en dan denk je dat daar toch wel wat in zal zitten. Of die ene opinie wordt bewust in en door de media verspreid, door fanatieke gelovigen of door cynische belanghebbenden.

En het is bovenal het publieke domein waarover we doorgaans niet zo goed zijn geïnformeerd. Doordat dat nu eenmaal verder van ons afstaat.

Maar ook doordat de media hun werk niet goed doen. Door verkeerde informatie te verspreiden, waardoor we in de  post-truth society lijken te zijn beland.

Of door zich in de hang naar reclame-inkomsten en dus kijkcijfers bovenal te richten op vermaak en amusement. Waardoor de indruk kan postvatten dat het ook helemaal niet nodig is om je over zaken in dat publieke domein te informeren.

Dat alles dringt zich wel erg aan je op, op deze laatste dag van 2016.

Op het goed laten functioneren van dat publieke domein, en van de democratie als middel daartoe, zijn wij van nature niet goed ingesteld. Het is dus niet verrassend dat daar veel inspanning en toewijding voor nodig is.

Hopelijk weten genoeg mensen in 2017 die inspanning en toewijding op te brengen.

donderdag 29 december 2016

Zijn wij van nature goed? Ja, maar...

Zijn wij van nature goed?

Ja, volgens nieuw onderzoek is dat zo.

Daarover zo meteen meer. Eerst: wat betekent het eigenlijk om "van nature" iets te zijn of "van nature" iets te kunnen?

Ik dacht daar over na toen ik bij hoofdstuk 2 (The testimony of the senses) van David Eagleman's boek Incognito. The Secret Lives of the Brain) was aangekomen. Hersenonderzoeker Eagleman legt daarin uit hoe wij leren zien.

Dat gebeurt niet alsof wij met een leeg schoolbord in onze hersenen geboren worden waarop dan vervolgens alle binnenkomende prikkels worden geprojecteerd en opgeslagen. Dat zou betekenen dat er pas hersenactiviteit ontstaat als er van buiten prikkels arriveren.

Nee, er is in die hersenen al van alles aan de gang en die activiteit wordt veranderd en bijgesteld (gemoduleerd) door wat er binnenkomt.

Waarnemen is dus nooit alleen maar registreren. Het is het bijstellen van wat er al aan activiteit is. Eagleman (p. 45):
internally generated activity is modulated by sensory input. In this view, the difference between being awake and being asleep is merely that the data coming in from the eye anchors the perception. Asleep vision (dreaming) is perception that is not tied down to anything in the real world; waking perception is something like dreaming with a little more commitment to what's in front of you.
Hetgeen verklaart dat wij "hallucinaties" krijgen bij zintuiglijke deprivatie, zoals in een donkere en geluidsdichte kamer. We blijven dan waarnemen, maar zonder input van de buitenwereld.

We worden dus al waarnemend geboren, maar dat speelt zich dan nog af binnen het gesloten systeem van onze hersenen. Op grond daarvan gaan we de externe wereld waarnemen, doordat de interne "beelden" worden bijgesteld aan de hand van wat er binnenkomt.

Vergelijk dat met het programma voor lopen dat in ons zenuwstelsel bij de geboorte klaarligt. Leren lopen betekent dat dat programma wordt bijgesteld zodra een volwassene je onder je armpjes pakt en je met je voetjes op de vloer zet. Je hebt dan al van nature de neiging om een soort pasjes te maken. Wat je dan voelt, zijn de prikkels waarmee je loopprogramma wordt bijgesteld en verfijnd.

Nu terug naar de vraag of wij van nature goed zijn. Zijn wij net zoals op waarnemen en lopen ook voorbereid op een sociaal leven waarin mensen elkaar goedgezind zijn?

Je zou zulks kunnen verwachten omdat kinderen gedurende verreweg het grootste deel van de mensheidsgeschiedenis geboren werden in (jagers-verzamelaars)groepen waarin delen en samenwerken vanzelfsprekend waren. In de huidige samenleving is er daarnaast ook vrijwel altijd statuscompetitie en statushiërarchie, maar die toestand bestaat nog maar zo'n acht- tot tienduizend jaar.

Een aardig inzicht in onze natuurlijke goedheid geeft de studie The Fulfillment of Others’ Needs Elevates Children’s Body Posture van Robert Hepach, Amrisha Vaish en Michael Tomasello. (Zie ook de eerdere studie Young children are intrinsically motivated to see others helped.)

De onderzoekers lieten kinderen van twee en een half jaar een spelletje doen waarbij ze konden slagen of niet. De positieve emotie bij het slagen werd, volgens een bekende procedure, afgelezen aan de lichaamshouding en de gelaatsuitdrukking (glimlachen). Het bleek toen dat de kinderen net zo positief reageerden als ze zelf slaagden als wanneer ze een ander hadden geholpen met te slagen.

In die eerdere studie was al gebleken dat kinderen van twee jaar even positief reageerden als zij zelf iemand hadden geholpen dan wanneer een ander die persoon hielp. Een aanwijzing dat het er om ging dat iemand hulp kreeg. In plaats van dat jij je er op zou willen voorstaan dat jij had geholpen. In dat laatste geval zou het gaan om berekenend pro-sociaal gedrag.

Aanwijzingen dus dat wij van nature goed zijn. Dat we er op zijn voorbereid om anderen bij te staan en om het als plezierig te ervaren dat anderen worden geholpen.

En dat brengt je tot het inzicht dat het opgroeien en het opgevoed worden en het socialiseren in de maatschappij waarin wij leven, er in resulteert dat die natuurlijke goedheid wordt bijgesteld, veranderd en, ja, deels de kop ingedrukt.

Ik moest denken aan Picasso, die gezegd moet hebben dat elk kind als kunstenaar wordt geboren, waarna dat talent in de opvoeding en het onderwijs wordt verdrongen.

zondag 25 december 2016

Zondagochtendmuziek - Weihnachtsoratorium I-VI - Jauchzet, frohlocket

Wie zei van Bach ook al weer dat hij eigenlijk een operacomponist was zonder een opera te hebben gecomponeerd? Was het Martin van Amerongen?

Maar je kunt ook van Bach zeggen dat hij eigenlijk balletmuziek schreef. Want hoe vaak is het niet dat je bij zijn muziek niet stil kunt blijven zitten? En googel eens "Bach ballet" en verbaas je over wat er dan allemaal tevoorschijn komt. (Denk ook even terug aan Groosland.)

Maar er is ook dit prachtige ballet van choreograaf John Neumeier op het Weihnachtsoratorium door het Hamburg Ballett. Hier het openingskoor Jauchzet, frohlocket.

Fijne Kerstdagen!

vrijdag 23 december 2016

Is groei BBP een noodzakelijke voorwaarde voor groei Brede Welvaart?

Een korte notitie naar aanleiding van de reacties op de deze week gepresenteerde Brede Welvaartsindicator van de Universiteit Utrecht en de Rabobank. Zie het bericht Miezerig herstel? Zelfs helemaal geen herstel, volgens Breed Welvaartsbegrip.

De discussie over de vraag of je onze echte welvaart wel goed meet met het Bruto Binnenlands Product (BBP), dat wil zeggen de totale geldwaarde van alle in een land geproduceerde finale goederen en diensten gedurende een jaar, is natuurlijk al ouder. Denk even aan het rapport Mismeasuring Our Lives. Why GDP Doesn't Add Up van Joseph Stiglitz, Amartya Sen en Jean-Paul Fitoussi, dat in 2010 in opdracht van Sarkozy werd opgesteld.

Maar de discussie begon al in de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw. In 1967 was er The Costs of Economic Growth van E.J. Mishan en in 1977 Social Limits To Growth van Fred Hirsch. Interessante en baanbrekende boeken, die desondanks veel te weinig aandacht hebben gekregen.

De discussie draait er niet alleen om dat de echte menselijke welvaart niet alleen in eenvoudige zin breder is dan de economische welvaart gemeten in het BBP, maar dat de tweede ook ten koste kan gaan van de eerste. Dat is het thema van de tegenstrijdigheid tussen enerzijds "sociale welvaart" (kort gezegd, welvaart die ontstaat door het hebben van persoonlijke relaties waarin mensen “om elkaar geven”) en anderzijds economische welvaart (kort gezegd, welvaart die in geld is uit te drukken).

Over die tegenstrijdigheid schreef Karl Polanyi al in 1944 The Great Transformation, ook zo'n boek dat lang te weinig aandacht kreeg.

En ik deed in 2003, in alle bescheidenheid, mijn best met Geld en 'de rest'. Over uitzwerming, teloorgang van gemeenschap en de noodzaak van gemeenschapsbeleid.

Maar nu over de reacties op dat Brede Welvaartsbegrip. Want die laten zien dat die mogelijke tegenstrijdigheid tussen sociale welvaart en economische welvaart nog altijd niet tot iedereen is doorgedrongen.

Een voorbeeld: Peter van Mulligen van het CBS twitterde dat hij de groei van het BBP zag als een noodzakelijke voorwaarde voor groei van de brede welvaart. Anders gezegd, sociale welvaart is een mooie toevoeging aan de economische welvaart, maar kan daar nooit mee in strijd zijn. En hij verduidelijkte dat in een volgende tweet met "meer welvaart zonder BBP-groei vind ik moeilijk voor te stellen".

Ik antwoordde met "als mensen in hun vrije tijd minder consumeren en meer voor elkaar doen, dan BBP lager en welvaart hoger". Als poging om die tegenstrijdigheid in een tweet onder woorden te brengen. Want consumptie telt wel mee in het BBP, maar gewoon iets voor elkaar doen niet.

Waarop Hans Stegeman, die mede de Brede Welvaartsindex samenstelde, reageerde met "en dat zit exact in de bredere welvaartsindicator naast andere zaken".

Soms is ook of zelfs op twitter iets te verduidelijken. Peter van Mulligen heeft nog niet gereageerd.

woensdag 21 december 2016

Miezerig herstel? Zelfs helemaal geen herstel, volgens Breed Welvaartsbegrip

Door het domme bezuinigingsbeleid van achtereenvolgende kabinetten als reactie op de crisis van 2008 zien we dat er weliswaar herstel is, maar veel trager dan na vorige crises. Door het beleid van Rutte II was er de bekende dubbele dip: het ontluikende herstel werd de kop ingedrukt. Zie hier het laatste bericht in de serie over de bezuinigingszeepbel: Coen Teulings over de schade van het bezuinigingsbeleid - De continuing story van de bezuinigingszeepbel.

Maar in feite is de situatie nog ernstiger. Dat blijkt als je onze welvaart niet alleen meet met de bekende indicatoren als het Bruto Binnenlands Product, de werkloosheid en het aantal banen, maar er breder naar kijkt,

Precies dat gebeurt in de vandaag gepresenteerde Brede Welvaartsindicator van de Rabobank en de Universiteit Utrecht. Zie hier het persbericht van de UU: Eerste integrale welvaartsindicator van Nederland gelanceerd. Economische groei vertaalt zich niet in welvaart Nederlandse huishoudens. En zie hier de toelichting van Jan Luiten van Zanden: Een brede welvaartsindex in het statistisch polderland.

In die Brede Welvaartsindicator gaat het ook om zaken als baanzekerheid, onderwijs, gezondheid, milieu, huisvesting, veiligheid, politieke participatie en geluk. Hier zie je het plaatje de infographic waarin een en ander wordt samengevat. Lees daaronder verder.


Je ziet dat het vooral de indicatoren zijn op de dimensie Banen die de brede welvaart naar beneden drukken. En dan gaat het niet alleen over werkloosheid, maar vooral ook over de flexibilisering en de baanonzekerheid.

Natuurlijk is de uitkomst van zo'n exercitie sterk afhankelijk van welke indicatoren je kiest en hoe je ze weegt. Maar wat blijft staan is dat je nog helemaal geen herstel ziet als je er voor kiest om naar meer indicatoren te kijken. Zelfs als daar ook indicatoren bij zitten die zich wel gunstig hebben ontwikkeld, zoals veiligheid, levensverwachting en milieu.

Dat werkloosheid en baanonzekerheid zo sterk meewegen, kan zeer goed worden gerechtvaardigd. We kennen immers de sterk negatieve effecten van werkloosheid: Het kwaad van werkloosheid. Over prioriteiten van politieke leiders.

Die er overigens ook zijn voor degenen die (nog) niet werkloos zijn: Werkloosheid maakt werklozen én werkenden ongelukkiger. Want het klopt ook dat het ervaren van baanonzekerheid sterke negatieve effecten heeft: Over rotbanen, baanonzekerheid en psychische aandoeningen.

Wat er mee te maken heeft dat mensen nu eenmaal bestaansonzekerheid slecht verdragen: Meer fysieke pijn bij grotere bestaansonzekerheid - Komt door verlies van controle over het leven.

Vandaar ook dat overheden ooit, toen het neoliberalisme nog niet had toegeslagen, een anticyclisch macro-economisch beleid voerden en de financiële sector aan banden legden.

donderdag 15 december 2016

Harry van Dalen over de actualiteit van A Christmas Carol van Charles Dickens - En over I, Daniel Blake

Onder de titel Waarom ‘A Christmas Carol’ verplichte kost voor economen is heeft Harry van Dalen een fraaie beschouwing over de maatschappijkritiek die Charles Dickens met dit kerstverhaal beoogde. 

Het boek verscheen in 1843 en werd meteen veel gelezen. Het verhaal van Scrooge, die vindt dat de armen niet moeten worden geholpen, omdat ze daar maar lui van worden en meer kinderen verwekken, waardoor er nog meer armen komen, leert ons hoe in die tijd door economen en de overheid over armoede werd gedacht.

Maar tegelijk zegt de populariteit van Dickens' aanklacht ons iets over hoe gewone mensen daarover dachten en denken.

Volgens de toen invloedrijke Thomas Malthus (1766 - 1834) waren honger en armoede onvermijdelijk en was het verkeerd om de armen te helpen. Wat er aan sociale zekerheid bestond, de Poor Laws, werkte alleen maar averechts.
Door de armen geld en eten te geven zouden ze lui worden en meer kinderen nemen dan ze zelfstandig konden onderhouden. Met andere woorden, het bieden van een armenhulp creëerde alleen nog maar meer armen. Volgens Malthus was dan ook het beste als de lokale Poor Laws zouden worden opgeheven waarbij alleen nog de workhouses als laatste toevluchtsoord voor de armen over moesten blijven. Armenhulp mocht echter geen pretje zijn omdat afhankelijkheid als een kwaad werd gezien. In 1834 werd de visie van Malthus min of meer overgenomen in de nieuwe wet. ‘Outdoor relief’ – dus het bieden van geld of voedsel – werd afgeschaft en lokale Workhouses moesten gaan functioneren als zogenaamde Union Workhouses, waar armen in verschillende categorieën bij elkaar werden gezet. Mannen bij mannen, vrouwen bij vrouwen, kinderen bij kinderen.
Dickens was bekend met die workhouses, waarvan het idee was dat het leven er zo onaangenaam mogelijk moest zijn omdat het anders maar luiaards zou aantrekken. Waarbij dit citaat van Malthus een inspiratiebron moet zijn geweest:
A man who is born into a world already possessed, if he cannot get subsistence from his parents on whom he has a just demand, and if the society do not want his labour, has no claim of right to the smallest portion of food, and, in fact, has no business to be where he is. At nature's mighty feast there is no vacant cover for him. She tells him to be gone, and will quickly execute her own orders.
Dit is gemakkelijk te herkennen als het soort economie dat egoïsme rechtvaardigt. Armen hebben geen recht op bestaan en dus ook geen recht op onze hulp en solidariteit. Sterker, het zou onjuist zijn om hen te helpen.

Maar Dickens laat Scrooge 's nachts bezoek krijgen van drie geesten die het hem flink lastig maken en waarvan de laatste hem toevoegt:
“Man,” said the Ghost, “if man you be in heart, not adamant, forbear that wicked cant until you have discovered What the surplus is, and Where it is. Will you decide what men shall live, what men shall die? It may be, that in sight of Heaven, you are more worthless and less fit to live than millions like this poor man’s child.”
Met the surplus wordt het bevolkingsoverschot bedoeld, waarmee Malthus de armen aanduidde.

En tenslotte komt Scrooge tot inkeer en betert hij zijn leven.

Van Dalen is er niet zo expliciet over, maar, helaas, Dickens' aanklacht is in 2016 nogal actueel. Ook nu zijn er onder economen en politici ideeën over werkloosheid en armoede waar de honden geen brood van lusten.

In de neoklassieke economische modellen bestaat geen onvrijwillige werkloosheid. Iedereen zonder werk weigert om een voldoende laag loon te accepteren. Politici wijzen macro-economisch beleid gericht op volledige werkgelegenheid af. Werkgelegenheid is niet een doel, maar een middel om marktevenwicht te bereiken.

In dat wereldbeeld past het om het uitkeringstrekkers niet te gemakkelijk te maken en van hen een tegenprestatie te eisen. En het past om bij het minste of geringste tekortschieten een sanctie op te leggen. Werkloos zijn is je eigen schuld. Dat er zoveel voedselbanken zijn, wordt er mee afgedaan dat er natuurlijk altijd mensen op afkomen als je dingen gratis uitdeelt.

We lijken in sommige opzichten weer terug te zijn in het midden van de negentiende eeuw. Waarin dus de populariteit van Dickens' aanklacht er op wees dat gewone mensen dat wereldbeeld afwijzen.

We zouden nu zo'n aanklacht ook goed kunnen gebruiken.

Maar wacht, die is er al. Gisteren de film I, Daniel Blake van Ken Loach gezien. Lees hier wat The Guardian daarover schrijft: I, Daniel Blake review – Ken Loach's quiet rage against injustice. Met aan het eind een verwijzing naar, jawel, Charles Dickens.

dinsdag 13 december 2016

Door opgroeien in armoede meer stress en hulpeloosheid en minder goed werkgeheugen op volwassen leeftijd

Over de gevolgen die het opgroeien in armoede heeft, kun je meer te weten komen door kinderen uit arme en niet-arme gezinnen bij dat opgroeien te volgen.

Gary W. Evans en zijn mede-onderzoekers hebben dat gedaan voor een groep van 341 jongeren in de Verenigde Staten, die ze vanaf hun negende jaar volgden. In die groep waren kinderen uit arme gezinnen oververtegenwoordigd, waardoor een vergelijking kon worden gemaakt met kinderen uit niet-arme gezinnen.

In het bericht Lage status, armoede, piekeren en chronische stress ging het over de resultaten van dat onderzoek toen de kinderen 17 jaar waren geworden. Het bleek dat degenen die langer in armoede hadden doorgebracht, meer last hadden van chronische stress (allostatische belasting). En het meer last hebben gehad van chronische stress, had ook het werkgeheugen verminderd (hoeveel je op korte termijn kunt onthouden). Het verband tussen armoede en werkgeheugen bleek te verdwijnen als je rekening houdt met die chronische stress.

In later onderzoek lieten Evans c.s. zien dat die chronische stress er uit voortkomt dat kinderen uit arme gezinnen het gevoel hebben vanwege hun achtergrond of komaf anders behandeld te worden. Anders gezegd: zich gediscrimineerd te voelen. Zie Armoede maakt ziek door gevoel anders behandeld te worden.

Die kinderen zijn intussen 24 jaar geworden en Evans laat nu in het onderzoek Childhood poverty and adult psychological well-being zien wat de gevolgen zijn van opgroeien in armoede als je jong-volwassen bent geworden. Die gevolgen bestaan er uit dat
  • het werkgeheugen minder goed functioneert. Het werkgeheugen is een belangrijk fundament voor cognitieve vaardigheden en voor leerprestaties. Bekend is dat het werkgeheugen negatief beïnvloed wordt door stress
  •  je meer gestresst bent (allostatische belasting)
  • je meer last hebt van externaliserende gedragssymptomen (zoals agressie)
  • je meer last hebt van gevoelens van hulpeloosheid.
Bedenk daarbij dat deze gevolgen blijven bestaan als je in de statistische analyses rekening houdt met deze problemen op eerdere leeftijden. En dat wijst er op dat je armoede ook echt kunt aanwijzen als oorzaak.

Er is dus zacht gezegd nogal wat voor te zeggen om te voorkomen dat kinderen opgroeien in armoede. Zie Armoede in kaart, 2016 van het SCP voor de ontwikkeling van armoede in Nederland sinds 2001. Citaat:
De laatste cijfers die beschikbaar zijn, betreffen 2014. Dit jaar laat weer een lichte daling van de armoede zien. Het aantal armen volgens de ruimere niet-veel-maar-toereikendgrens bedraagt nu iets meer dan 1,2 miljoen (7,6%) en volgens de basisbehoeftengrens ruim 810.000 (5,1%). 
Nadat de armoede na 2005 flink daalde, nam hij na 2010 door de crisis, maar vooral ook door het rampzalige bezuinigingsbeleid als antwoord daarop, sterk toe.

Onderzoek wijst dus op de negatieve gevolgen daarvan, ook op de langere termijn. En het wijst op de maatschappelijke kosten die daaruit voortkomen.

Soms denk je dat we zijn vergeten dat we een maatschappij zonder armoede willen.

donderdag 8 december 2016

Coen Teulings over de schade van het bezuinigingsbeleid - De continuing story van de bezuinigingszeepbel

Voor wie het gemist heeft: nu een week geleden verbaasde Coen Teulings, hoogleraar economie in Cambridge en Amsterdan en oud-directeur van het Centraal Planbureau, zich er over dat het economisch beleid van de afgelopen zes jaar, dat door onnodige bezuinigingen zoveel economische schade heeft aangericht, nog steeds wordt verdedigd. Zie Het economisch beleid over de afgelopen zes jaar: waarom? (misschien is registreren vereist).

Toch is er van buiten al veel kritiek op geweest, door The Economist, de Financial Times, het IMF en de OESO. En in eigen land was er Bas Jacobs en was er het ING. En was er eerder (in 2012!) natuurlijk al Johan Witteveen.

Teulings maakt een vergelijking met Frankrijk, dat minder bezuinigde en dat wordt verweten niet genoeg te hervormen, maar dat het economisch beter gedaan heeft:
Het Franse economisch beleid staat in ons land niet hoog aangeschreven. Frankrijk kampt al jaren met een hoge werkloosheid, vooral als gevolg van hoge minimumlonen en rigide ontslagbescherming. Je zou dus verwachten dat het land door de crisis zwaar geraakt is en zich maar moeizaam herstelt. Het tegendeel is waar. De Franse economie heeft het tussen 2010 en 2013 (de jaren van de grote bezuinigingen in Nederland) veel beter gedaan dan die van Nederland, zie de bijgaande figuur. Als Nederland in 2017 een vol procent meer groeit dan Frankrijk, dan heeft het eind 2017 eindelijk de sinds 2010 opgelopen achterstand weggewerkt.
Het economisch herstel is dus niet zozeer een succes van het gevoerde beleid. Het is eerder een inhaalactie om de eerdere schade ongedaan te maken. Als in 2017 de achterstand is weggewerkt, liggen beide landen in vergelijking tot 2010 weer op gelijke hoogte. Het verlies aan bbp van de tussenliggende jaren is echter blijvend. Over die periode van 2010 tot 2017 gaat dat bij elkaar om 13% van ons bbp, ofwel ruim € 80 mrd. Dat is vele malen meer dan de kosten van het redden van de banken.
(De Figuur laat zien dat de groei in Nederland vooral na 2011 sterk achterbleef bij die van Frankrijk.)

Teulings vraagt zich af hoe die bezuinigingsobsessie te verklaren. Een van die mogelijke verklaringen is dat dit soort misplaatste stoerdoenerij het bij de kiezers vooralsnog goed blijkt te doen. Maar hij gelooft dat de belangrijkste verklaring ligt in
in het onderlinge wantrouwen binnen de eurozone en ons gepercipieerde bondgenootschap met de machtige oosterbuur. Wij zijn bang voor de spilzucht in Zuid-Europa, voelen aversie tegen ook maar één euro voor de Grieken. Alleen strengere Europese begrotingsregels kunnen ons daartegen beschermen.
Nederland heeft daarvoor in Europa campagne gevoerd. Het heeft ons niet geliefd gemaakt. En toen de handtekeningen eenmaal gezet waren, konden we niet meer terug. Bestuurlijk kon dat vanzelfsprekend wel — Brussel had met een overschrijding echt wel ingestemd — maar politiek niet.
Dat kan als verklaring gelden, maar natuurlijk niet als excuus. Ik denk even terug aan Wouter Bos, die in 2013 het bezuinigingsbeleid als econoom als onverstandig, maar politiek gezien als verstandig beoordeelde. Zie Wouter Bos vindt doorgaan met fout beleid verstandig.

Maar er is natuurlijk veel mis met je politiek als die je er toe brengt om fout economisch beleid te voeren. Nee, het blijft onvergeeflijk wat zich de afgelopen zes jaar in de Nederlandse politiek heeft afgespeeld.

(Mijn eerste bericht over de bezuinigingszeepbel dateert van 21 september 2011. Kon toen niet vermoeden dat ik er in december 2016 nog op zou terugkomen.)

woensdag 7 december 2016

Ligt er een psychologische stoornis (narcisme) ten grondslag aan populisme?

Het bericht van Chris Dillow vandaag (THE POPULIST PARADOX) is een mooie aanvulling en verdieping van het bericht Is populisme de uitingsvorm van narcisme in het publieke domein? eerder op dit blog.

Populisten zijn zo overtuigd van het eigen gelijk dat ze minachting hebben voor de democratische instituties van parlement, regering en rechters (en voor de wetenschap). Zo wordt in Engeland de Supreme Court aangevallen omdat dat hoogste rechtscollege heeft besloten dat de uittreding uit de Europese Gemeenschap aan het Parlement dient te worden voorgelegd, ondanks dat er een referendum is geweest.

Maar die instituties zijn er niet zomaar. Ze zorgen er voor dat besluitvorming in een pluralistische maatschappij rekening houdt met een diversiteit van meningen en inzichten. Chris haalt in dat verband een mooi citaat van Edmund Burke aan:
We are afraid to put men to live and trade each on his own private stock of reason; because we suspect that this stock in each man is small, and that the individuals would do better to avail themselves of the general bank and capital of nations and of ages (Par 145).
Ieder van ons op zijn eentje overziet meestal maar een stukje van het geheel en is bovendien vatbaar voor cognitieve dwalingen. Instituties zijn niet onfeilbaar, maar behelzen wel meer door de geschiedenis heen gecumuleerde diversiteit.

Waar komt dan die neiging van populisten vandaan om zo sterk op hun eigen gelijk te vertrouwen en democratische instituties en wetenschap te minachten?

Het antwoord ligt ook bij Chris in, jawel, de toename van narcisme. Als over de hele linie de neiging tot narcisme iets (of veel, voor mijn part) is toegenomen, en daar zijn aanwijzingen voor, dan merken we dat dubbelop in het publieke domein van de politiek. Want het is bij uitstek dat domein waar narcisten zich toe voelen aangetrokken.

Het is hun ideale werkterrein. In het domein van de persoonlijke relaties zijn narcisten kwetsbaarder, omdat ze moeilijker kunnen voorkomen dat anderen hen na verloop van tijd beter leren kennen. Maar communicatie via de media maakt het mogelijk om het publiek te manipuleren.

Kortom, populisme als uitingsvorm van narcisme in het publieke domein is niet alleen een politiek probleem, maar ook
an intellectual and, dare I say it psychological, disorder.
Misschien moeten we inderdaad de moed hebben om onder ogen zien dat er aan populisme een psychologische stoornis ten grondslag ligt.

dinsdag 6 december 2016

Martin McKee over het vergeten belang van verzorgingsstaat en bestaanszekerheid - WRR Lecture 2016: Living on the edge

De WRR-lezing van Martin McKee over het vergeten belang van bestaanszekerheid is nu te bekijken op de site van de WRR. Ook vind je daar de tekst van de lezing en de dia's.

Uiterst belangrijk en actueel materiaal. Klik hieronder voor de lezing. En/of lees verder voor een korte samenvatting met citaten.



McKee begint met ons te herinneren aan het grote belang van wat er na de Tweede Wereldoorlog in de West-Europese landen gebeurde: de opbouw van de verzorgingsstaat, vanuit het toen allesoverheersende inzicht dat aan de fundamentele behoefte aan bestaanszekerheid van mensen tegemoet moet worden gekomen en dat de overheid daarvoor onmisbaar is. (De nummers in de tekst verwijzen naar de dia's.)
One of the greatest achievements of post-war Western Europe was to provide security for its people. We had collective security from external threats, in the form of NATO. But we also had security from internal threats. [2] These internal threats were summarised in the United Kingdom by William Beveridge as "the five giant evils" of society: Want, Disease, Ignorance, Squalor, and Idleness” and the struggle against these giants was the basis of the post-war British welfare state. 
The desire for security among politicians and the population then was understandable. People had lived through the depression of the 1930s and the Second World War. Many had direct experience of uncertainty. (...) Across Europe, politicians, from the right and the left, were establishing new systems that would provide security for their populations. So by the late 1950s, Europe’s leaders who had learned the lessons of the 1930s and 1940s were in power and were determined not to repeat the mistakes of the past. The state and employers took on many risks once borne by individuals and families. The resulting 2 security allowed people to look to the future with confidence, contributing to marked improvements in health and well-being. And this was based on a political consensus.
Maar toen kwam in de jaren 80 de Reagan-Thatcher revolutie. De lessen uit het verleden waren vergeten. De overheid was het probleem. Er moest worden geprivatiseerd en gedereguleerd en geflexibiliseerd. De verzorgingsstaat moest worden afgebroken. Bestaanszekerheid? Een luxe waar mensen wel zonder kunnen.

Dat alles liep uiteindelijk uit op de crisis van 2008.
It was much later that the situation really did change. The year was 2008, and the cause was a sequence of events far away. Banks in the United States had accumulated vast cash reserves and they needed to do something with them. The ingenuity of the bankers knew no bounds. High salaries attracted a new generation, with a new set of skills, into the financial services sector. Tragically, as we now know, many of the new generation had little idea about what they were doing either. [ 5] We had been warned. The movie, The Wolf of Wall Street, revealed a situation in which decisions were fuelled by liberal amounts of cocaine.
I don’t need to tell you what happened. [ 6] The movie The Big Short tells the story far better than I could ever manage. But the bottom line was that governments gave a very large amount of our money to save the banks, what we now term “welfare for Wall Street”, leaving none for the ordinary people. Many of these ordinary people had, until then, been coping. But only just. 
Overal begon de werkloosheid toe te nemen. Degenen die hun baan hielden of toch nog een baan vonden, werden geconfronteerd met de gevolgen van de liberalisering van de arbeidsmarkt. Lagere of stagnerende lonen. Het nul-urencontract vond ingang.
British employees of the sandwich chain Subway must agree that "The company has no duty to provide you with work. Your hours of work are not predetermined and will be notified to you on a weekly basis as soon as is reasonably practicable in advance by your store manager. The company has the right to require you to work varied or extended hours from time to time." 
In Nederland hadden we de sterke groei van de tijdelijke contracten en van de zzp'ers. En natuurlijk ook de nul-urencontracten, maar met meer beperkingen.

Met als gevolg toenemende armoede, ook van degenen met een baan. De term precariaat ontstond om deze nieuwe "klasse" aan te duiden. De term staat op zijn eenvoudigst gezegd voor: het gemis aan bestaanszekerheid.

McKee haalt dan eigen onderzoek aan naar de grote negatieve gezondheidseffecten van werkloosheid en precaire arbeidsomstandigheden en naar de er mee samenhangende toenames van zelfmoordcijfers. (En hij vermeldt dat in Frankrijk wel, maar in Engeland niet, zelfmoorden van werknemers als werkgerelateerd worden gezien tenzij het tegendeel kan worden aangetoond.)

Volgens de om zich heen grijpende neo-liberale fantasie zou deze toename van onzekerheid op de terreinen van arbeid, inkomen, huisvesting en voedselvoorziening (voedselbanken) onvermijdelijk zijn. Maar natuurlijk is dat niet zo.
Crucially, the institutions of society, and in particular government, can protect those whose lives are precarious, by both reducing the risk of a shock and by mitigating its effects should it occur, for example by creating safety nets. As has been noted, “a strong welfare state protects workers” from the consequences of employment precariousness.
Tussentijdse samenvatting:
So let me summarise so far. We have shown how the financial crisis and the subsequent imposition of austerity impacted on people in many ways. An estimated 5 million EU citizens lost their jobs between 2008 and 2010. Many others experienced reductions in income. Some lost their homes and while there is no system for collecting comparable data, surveys in countries such as Spain and the UK suggest that numbers of homeless increased by about 15% between 2008 and 2010. Others went without food. Their lives became more precarious. And as we have shown, this meant that not only were they are greater risk of misfortune but the consequences were worse when they experienced it.
And what we have described is just the tip of the iceberg. Many who have escaped these experiences live in constant fear of the future. Their jobs and income may be secure for now, but for how much longer? They can still afford their homes, but will this continue? And if they have to move, what will this mean for getting to work, for their social support networks, and for their children’s schooling? 
Waarna McKee een vergelijking maakt met de toestand in het Duitsland van de jaren 30, in de tijd van de opkomst van het Hitler-bewind.
We collected data on voting patterns in the five Reichstag elections between 1928 and 1933 and on a variety of measures of the economy. These included government spending and tax withheld from wages, hourly wages and economic output. By using small geographical areas of analysis, we were able to construct a dataset at the level of constituencies. Our analyses showed a clear association between the depth of austerity and the rise in support for the National Socialists. Crucially, what we were seeing was not simply the result of impoverishment. The very poor, a group that was hit hard by job losses, tended to turn to the communists. It was those just above them in the pecking order who turned to the Nazis, the group who had something to lose. 
En dan nog twee citaten uit zijn afsluitende woorden:
Anyone who believes in the enlightenment values of evidence and enquiry, of tolerance and mutual respect, and the more recent value of solidarity cannot ignore those factors that are driving politics today. And this means that we must understand the lives of those who see the world in a very different way from many of us here. 
But there is another reason why we should be concerned. And this is that our democratic systems are based on a social contract. And those with power should not use it to breach that contract. That can, as we know from history, have consequences for us all.
Anders gezegd: dat idee na de Tweede Wereldoorlog van die verzorgingsstaat als hoeder van bestaanszekerheid voor iedereen, is dat niet hoognodig toe aan een herwaardering? Heeft de sociaal-democratie nog iets meer te bieden dan de keuze tussen Samsom en Asscher?

Je vraagt je natuurlijk af of zo'n met wetenschappelijk onderzoek onderbouwde lezing sporen heeft nagelaten bij die ongeveer 350 toehoorders uit de sfeer van politiek, ministeries en adviesraden daar in Theater Diligentia in Den Haag.

Je mag hopen dat zulks het geval is. Want zo niet, dan hebben we na de volgende verkiezingen net als in de jaren 30 in Duitsland en net als nu in de Verenigde Staten een gevaarlijk man aan de macht. 

maandag 5 december 2016

Als er in de buurt meer te doen is, zitten kinderen minder naar een scherm(pje) te staren

Komen kinderen wel genoeg buiten? Zitten ze niet teveel op de bank? En zitten ze niet teveel naar een scherm(pje) te staren?

Dat zijn belangrijke vragen, want we weten dat het voor de fysieke en sociale ontwikkeling van kinderen goed is dat ze veel buiten spelen, met andere kinderen van verschillende leeftijden. Zie
Kunnen onze kinderen genoeg buitenspelen?

Maar er is buiten vaak niet veel te doen. Een saaie woonwijk, met alleen maar straten en huizen, nodigt er niet toe uit om naar buiten te gaan. Het zou dus van de fysieke inrichting van de buurt kunnen afhangen hoe vaak kinderen het huis uit gaan. In plaats van thuis naar een scherm(pje) te zitten staren.

Het Australische onderzoek Nowhere to Go and Nothing to Do but Sit?Youth Screen Time and the Association With Access to Neighborhood Destinations bevestigt dat vermoeden. Kinderen die in buurten wonen met meer winkels en andere voorzieningen en met meer openbare ruimte (park, sportveld, schoolplein) besteden naar hun eigen oordeel of, bij jongere kinderen, naar het oordeel van de ouders, minder tijd aan televisiekijken, computeren, gamen en sociale media.

Een nieuwe aanwijzing voor het belang van buurten en dus vooral voor het belang van buurten waar iets valt te beleven, waar ontmoetingsplekken zijn. Als die er niet zijn, groeien kinderen sociaal geïsoleerder op en bewegen ze te weinig.

vrijdag 2 december 2016

Martin McKee: toenemende kwetsbaarheid en onzekerheid zijn gevolg van politieke keuzes

De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) heeft een gelukkige hand in het kiezen van sprekers voor de jaarlijkse WRR-lezing. Eerder traden Richard Wilkinson en Joseph Stiglitz op. Zie mijn berichten daarover: WRR-lezing over de schadelijke gevolgen van inkomensongelijkheid en Globalization has not always been well managed - Joseph Stiglitz over globalisering en de eurocrisis.

In beide gevallen ging het om waar de WRR bij uitstek voor staat of zou moeten staan: het wijzen op het grote belang van wetenschappelijke onderzoeksresultaten voor het ontwerpen van regeringsbeleid. Van cruciaal belang, juist in een tijd waarin als alternatiefloosheid vermomde ideologische vooringenomenheid hoogtij viert.

En gisteren kreeg deze reeks een voorbeeldig vervolg met de lezing Living on the edge: the growth of precariousness and why it matters for health van Martin McKee.

McKee is een wel heel gerenommeerd onderzoeker op het terrein van de gezondheidszorg en van de effecten van economisch en sociale zekerheidsbeleid op de gezondheid van mensen.

Hier wordt zijn werk aangeprezen in het medisch tijdschrift The Lancet: Martin McKee: champion of public health in Europe. Een citaat over het rampzalige Europese bezuinigingsbeleid:
“Europe's biggest problem right now”, says McKee, “is the maintenance of universal health care in the face of the financial crisis.” And when discussing the financial crisis, rather than confine his thinking to cuts in science funding McKee analyses the macro-picture of why failing austerity measures in Europe are threatening health care. He argues that public health researchers need to challenge the government directly on these issues: “suicide rates have gone up in Europe, but suicide prevention programmes are missing the point slightly—ultimately the government needs to fix the economy”.
In zijn lezing gisteren gaf hij een fraai overzicht van onderzoek naar de negatieve gezondheidseffecten van de versobering van de verzorgingsstaat die de Europese politici nu al jaren najagen omdat daarvoor geen alternatief zou zijn. Ik hoop dat de dia's nog beschikbaar komen (heb de WRR daarnaar gevraagd) (Update. Zie nu hier), maar nu maar even de samenvatting overgenomen zoals hij op de WRR-site staat:
In deze lezing bespreekt Martin McKee waarom kwetsbaarheid en onzekerheid - op gebieden als voeding, huisvesting en werkgelegenheid – meer aan bod moeten komen in het beleidsdebat, als aanvulling op het bestaande denken over de maatschappelijke determinanten van gezondheid en de interactie tussen volksgezondheid en economische ontwikkeling.

Een van de belangrijkste verworvenheden van het naoorlogse West-Europa was het bieden van meer bescherming aan zijn burgers: collectieve bescherming tegen bedreigingen van buitenaf (via de NAVO), maar ook bescherming tegen bedreigingen van binnenuit. In het Verenigd Koninkrijk zijn deze bedreigingen door William Beveridge gevat onder de noemer van de ‘vijf reuzen van het kwaad’ (‘five giant evils’) in de samenleving: armoede (’want’), ziekte (‘disease’), onwetendheid (‘ignorance’), vervuiling (‘squalor’) en ledigheid (‘idleness’). De Europese leiders hadden lering getrokken uit de jaren dertig en veertig en waren vastbesloten niet weer dezelfde fouten te maken. Veel risico’s die voorheen door mensen zelf of in familieverband werden gedragen, werden na de oorlog overgenomen door de staat en de werkgevers. Dankzij de zekerheid die mensen hierdoor kregen, konden zij de toekomst met vertrouwen tegemoet zien. Dit droeg bovendien bij tot aanzienlijke verbeteringen op het gebied van volksgezondheid en welzijn.
Maar herinneringen vervagen. Sinds de jaren tachtig, en met name sinds de financiële crisis in 2008, hebben velen in Europa te maken gekregen met toenemende onzekerheden op het gebied van werkgelegenheid en in sommige landen ook van huisvesting en voeding. In toenemende mate wordt gesproken van ontmanteling van de verzorgingsstaat, waarbij verantwoordelijkheden van overheden worden overgeheveld naar individuele burgers en hun families. Sommige mensen, met name diegenen beschikken over veel economische, maatschappelijke en culturele veerkracht, ervaren dit als toegenomen bewegingsvrijheid. Maar deze veranderingen leiden bij minder goed bedeelden tot groeiende kwetsbaarheid en onzekerheid: zij moeten zich staande houden in een minder voorspelbare, onstabiele situatie, waarin steeds het risico bestaat om geconfronteerd te worden met een inkomensval of om moeilijker te kunnen voorzien in primaire levensbehoeften zoals voedsel en huisvesting.
Martin McKee zal eerst bespreken waarom kwetsbaarheid en onzekerheid op gebieden als voeding, huisvesting en werkgelegenheid meer aan bod moeten komen in het beleidsdebat, als aanvulling op het bestaande denken over maatschappelijke determinanten van gezondheid en de interactie tussen volksgezondheid en economische ontwikkeling. Voorts zal hij de aard en omvang van deze ontwikkeling in Europa schetsen, en laat hij zien dat deze meer omvat dan traditionele sociale hiërarchieën zoals onderwijs en sociale klasse. Aansluitend behandelt McKee de gevolgen voor de gezondheid, waarbij hij zich baseert op internationaal vergelijkend onderzoek en natuurlijke experimenten in Europa. Hij sluit af met de stelling dat de toename van kwetsbaarheid en onzekerheid niet onvermijdelijk is. Er zijn politieke keuzes die samenlevingen kunnen maken, als ze maar bereid zijn om ze te maken.
Het was een indrukwekkend betoog. Van een vriendelijk ogende man die er niet voor terugschrok om zich scherp uit te laten over het hedendaagse neo-liberaal geïnspireerde overheidsbeleid.

Jammer dat het niveauverschil met de discussianten wel erg groot was. Een VVD-Eerste Kamerlid en een D66-wethouder van Den Haag hadden niet meer bij te dragen dan politieke retoriek en partijstandpunten. Dat was een gênante vertoning. Niet passend bij de ernst van de zaken waar het hier om ging.

maandag 28 november 2016

Een God waar je maar beperkt blij van wordt - Een biologische antropologie van de Bijbel - 16

Ik betrapte me er op dat ik na deel I (Genesis: toen het leven moeilijk werd) en deel II (Mozes, Jahwe en het morrende volk: hoe de enige God ontstond) van het Oerboek van de mens. De evolutie en de Bijbel van Carel van Schaik en Kai Michel de grote lijn wat was kwijtgeraakt. En daarmee was kennelijk ook mijn interesse om verder te lezen wat verminderd.

Maar nu heb ik ook deel III (Koningen en profeten: de moraal komt voortaan van God) gelezen en doe ik een poging om de lijnen van het verhaal weer op te pakken. (Zie Waarom een staatsgod? Over statushiërarchie en narcisme voor het vorige bericht in deze reeks.)

Hoe begon het allemaal? Voorafgaand aan de landbouw hadden we de jagers-verzamelaarssamenlevingen met hun egalitaire moraal van samenwerken en delen. En daarmee met hun collectieve onderdrukking van neigingen tot statuscompetitie, conflict en pogingen tot overheersing.

De overgang naar landbouw leidde tot eigendom, grootschaligheid en risico. Dat risico slaat op de toegenomen kans op rampspoeden: mislukte oogsten, epidemieën, conflicten, vijandelijke invallen, moordpartijen en slavernij.

Je moet er even voor gaan zitten om tot je te laten doordringen wat een geweldige indruk dat op mensen moet hebben gemaakt. De uitwerking er van op hun denken is bijna niet voor te stellen.

Maar we kunnen proberen te reconstrueren wat er aan de hand geweest moet zijn. Dat kan, lijkt me, in de volgende zeven stappen.

1. Rampspoed vraagt om een verklaring. Jager-verzamelaars waren er al best goed in om naturalistische verklaringen te vinden voor de gebeurtenissen in hun dagelijkse omgeving. Hun wijze van leven was gebaseerd op een groot reservoir van cultureel gecumuleerde kennis van hun fysieke omgeving (planten, dieren, seizoenen) en van hun eigen groepsleven. Voor zaken die ze (nog) niet begrepen, bedachten ze het ingrijpen van geesten , inclusief geesten van voorouders. Voor de onvoorstelbare grote rampen die zich na de landbouwrevolutie voordeden waren dringend verklaringen nodig. Wat te doen om ze in de toekomst te voorkomen? De naturalistische kennis ontbrak nog. De gebeurtenissen waren te groot om aan "gewone" geesten te kunnen worden toegeschreven. Of aan een god van veel andere goden. Dus drong zich het beeld op van de ene, machtige en gewelddadige God, wiens toorn kennelijk was opgewekt. Het monotheïsme kwam de geschiedenis binnen.

2. De jagers-verzamelaarsmoraal van samenwerken en delen kwam in het gedrang door eigendom, ongelijkheid en grootschaligheid. Maar de emotionele kracht van die moraal was onverminderd groot. Dus werd naar wegen gezocht om die moraal, nu meer expliciet, een nieuwe vorm te geven en daarmee haar geldingskracht te behouden.

3. Dat laatste hield in dat het beeld van de enige God werd gevuld met moraal. En daarmee met de straffende hand. Rampspoed kon daarmee worden gezien als bestraffing voor verkeerd handelen en de moraal zoals overgeheveld naar de regels en voorschriften van die morele God, vertelde wat verkeerd was (het kwade) en wat goed was.

4. Maar de rampen, en dus de straffen, waren zo onvoorstelbaar groot, dat God kennelijk niet alleen een goede God was, de drager van de moraal, maar ook een kwaadaardige en wraakzuchtige. Vandaar al die gruwelijkheden waar de Bijbel over verhaalt. Sla even de citaten op die Van Schaik en Michel aanhalen in hoofdstuk 13 van Bijbelwetenschapper Raymond Schwager en van bioloog en atheïst Richard Dawkins. En lees ook even de opsomming van gruwelijkheden die Maarten 't Hart geeft in het hoofdstuk Zeshonderduizend doden van zijn De Schrift betwist. De Bijbel gelezen en gefileerd. Ik kan het niet laten even te citeren:
En dan moet Bodar beweren dat het lezen van de bijbel een 'afnemend besef van normen en waarden' kan keren, terwijl er zeshonderdduizend mensen zonder enig gewetensbezwaar door God zelf of zijn dienstknechten opgespietst, van de rots af gedonderd, met builenpest geslagen, verbrijzeld, met de scherpte des zwaards afgeslacht, dan wel door speren of tentpinnen doorboord worden. En dan zwijgen we nog over al die gevallen waarin geen aantallen genoemd worden.
5. Grootschaligheid en ongelijkheid samen schiepen de voorwaarden voor de groei van de georganiseerde en gerationaliseerde religie. Er kwamen specialisten die Gods straffen en "tekenen" uitlegden en de regels en voorschriften opstelden waaraan ieder zich moest houden. Een soort proto-wetenschap. Dit gebeurde onder de hoede van de wereldlijke heersers, die met een flinke dosis narcisme voor zichzelf een goddelijke status opeisten en de gehoorzaamheid, ja, zelfs liefde, van hun onderdanen afdwongen.

6. Daarmee hebben we dus de combinatie van de almachtige en gewelddadige God, de morele God en de God die de wereldlijke macht legitimeert. Kortom, een God waar je maar beperkt blij van wordt.

7. In het verdere verloop van de geschiedenis is die priesterlijke proto-wetenschap gaandeweg omgevormd en vervangen door een wetenschappelijker wereldbeeld. Dat uiteindelijk, ik citeer Van Schaik en Michel
in de loop van duizenden jaren de kennis opleverde van wat er werkelijk achter zwaard, honger en pest stak: machtswellust, wanbeheer, klimaatverandering, bodemerosie, plaattektoniek, microben. Ironisch genoeg was het dus de wetenschap die God ontlastte: hij werd vrijgesproken van de verdenking dat hij de impulsieve bruut was voor wie hij altijd was gehouden. Als dat niet geestig is: de wetenschap was een van de krachten die van God de lieve God van nu maakte.
Volgende keer over deel IV. Psalmen, Job en de ontdekking van het hiernamaals: de tweede God in de Bijbel.

zondag 27 november 2016

Zondagochtendmuziek - Patricia Kopatchinskaja plays Bartók 3/3 : sonata for solo violin and more

Veel Bartok de laatste tijd. Vorige week in het lunchpauzeconcert in Tivoli/Vredenburg o.a. de enerverende sonate voor twee piano's en slagwerk, waarvoor, met zeven slagwerkinstrumenten, twee slagwerkers nodig waren, die elkaar zo nu en dan moesten bijstaan.

En deze week de Franse violist David Grimai die de sonate voor viool solo uitvoerde. Spannende muziek. De uitvoering lijkt nogal wat te vragen van de violist. Grimai stond hard te werken.

Hier speelt Patricia Kopatchinskaja ("het "vaatje buskruit") het laatste deel, de Chaconne.

Maar blijf ook even kijken en luisteren naar de twee toegiften die ze geeft. Kopatchinskaja op haar best!

zaterdag 26 november 2016

Is stringent beoordelen van leraren wel zo'n goed idee?

Omdat onderwijs zowel individueel als maatschappelijk zo belangrijk is, wordt er veel onderzoek gedaan naar de factoren die onderwijsprestaties bepalen. Als ik het goed overzie dan heeft dat onderzoek een allesoverheersend inzicht opgeleverd: het is de leraar waar het om draait. Van alles wat je maar kunt bedenken dat de leerprestaties zou kunnen beïnvloeden, blijkt vooral de leraar het verschil te maken.

Het eerder dit jaar verschenen Amerikaanse onderzoek WHAT DO TEST SCORES MISS? THE IMPORTANCE OF TEACHER EFFECTS ON NON-TEST SCORE OUTCOMES toont dat weer eens aan. Het laat zien dat de leraar invloed heeft op de cognitieve resultaten van leerlingen, maar ook op de niet-cognitieve vaardigheden, zoals blijkend uit minder verzuim en minder schorsingen.

Dat pleit er dus voor om te proberen de kwaliteit van
leraren te verhogen. Of om er voor te zorgen dat slechtere leraren niet worden aangenomen of eerder ander werk zoeken. Maar hoe doe je dat? Want wat precies die kwaliteiten zijn van een goede leraar, dat is nog niet zo gemakkelijk vast te stellen.

Wat je natuurlijk kunt doen is leraren stringent beoordelen en dan degenen vragen om ander werk te zoeken die herhaaldelijk slecht beoordeeld worden. Of dat wel of niet goed werkt is nu onderzocht in de eveneens Amerikaanse studie THE COMPOSITIONAL EFFECT OF RIGOROUS TEACHER EVALUATION ON WORKFORCE QUALITY.

Bij die beoordeling ging het om observaties in de klas door de schooldirecteur, om het voldoen aan regels en eisen met betrekking tot omgang met collega´s en bijscholing en om schattingen van de bijdrage aan de leerprestaties.

En wat kwam daaruit? Na verloop van een aantal jaren bleek inderdaad dat meer leraren met slechte beoordelingen waren vertrokken. Operatie geslaagd dus. 

Maar nee, want de verwachting dat de leerprestaties dan ook hoger zouden zijn, bleek niet uit te komen.

Want wat was er gebeurd? Ook de goed beoordeelde en de gemiddeld beoordeelde leraren hadden meer een andere baan gezocht. En gevonden. Waardoor de gemiddelde kwaliteit van het lerarenbestand niet was toegenomen.

De onderzoekers gaan er niet op in, maar wat ligt er meer voor de hand dan te denken dat invoering van zo'n stringent beoordelingssysteem leraren de school uit jaagt? Het is een aanslag op je autonomie. En die autonomie is juist zo wezenlijk voor je als je met hart voor het onderwijs en met hart en ziel voor je leerlingen voor de klas staat. 

Hoe zat dat ook al weer met die intrinsieke motivatie?
Voor de afbeelding zie De onvergetelijke leraar.

donderdag 24 november 2016

Meer rechts-extremisme na financiële crises - niet na economische crises

Het blijft wat mij betreft raadselachtig waardoor de financiële crisis van 2008 een groei van de politieke partijen op rechts en zelfs van rechts-extremisme heeft uitgelokt. De crisis was een gevolg van typisch rechts beleid. Van beleid dat op de overtuiging gebaseerd was dat de markt zoveel mogelijk aan zichzelf moet worden overgelaten. Weg met al die overbodige regulering, ook met de regulering van de financiële markt. Ook als het om geld gaat: Greed is good.

Het uitbreken van de crisis en de grootscheepse reddingen van banken door overheden kun je eigenlijk niet anders zien dan als wel heel sterke aanwijzingen dat dat rechtse, neo-liberale beleid niet deugde. En dus zou je verwachten dat de linkse partijen meer de wind in de zeilen zouden krijgen.

Maar het omgekeerde is dus gebeurd. Rechts floreert. Misschien doordat het linkse geluid veel te weinig klonk. In ieder geval geldt dat de sociaal-democratische partijen al zo ver naar rechts waren opgeschoven dat ze op korte termijn moeilijk meer geloofwaardig de weg terug kunnen inslaan.

Maar waardoor dan dat oplevende rechts-extremisme? Hoe dat te verklaren blijft een belangrijke opgaaf.

Misschien het begin van inzicht verschaft de studie Going to Extremes:Politics after Financial Crisis, 1870-2014, ondertussen verschenen in de European Economic Review, die laat zien dat dit niet een incidenteel verschijnsel is. Integendeel: in de onderzochte periode, 1870 - 2014, zijn de financiële crisissen, en niet de gewone economische crisissen, gevolgd door een opleving van rechts-extremisme. Ik citeer kortheidshalve maar even de samenvatting:
After a crisis, voters seem to be particularly attracted to the political rhetoric of the extreme right, which often attributes blame to minorities or foreigners. On average, far-right parties increase their vote share by 30% after a financial crisis. Importantly, we do not observe similar political dynamics in normal recessions or after severe macroeconomic shocks that are not financial in nature.
Vragen die meteen bij je opkomen:
  • Waarom wel bij financiële en niet bij "gewone" economische crisissen?
  • Vanwaar die opkomende neiging om bij het zoeken van zondebokken te gaan wijzen naar minderheden en vreemdelingen? In plaats van naar wat meer voor de hand zou liggen: de bankiers en de politici die die bankiers zo de vrije hand lieten?
Voorlopig heb ik niet meer te bieden dan de verzuchting dat ik het niet goed begrijp.

dinsdag 22 november 2016

Mild zijn voor jezelf doe je niet in je eentje - Over compassietraining als substituut voor sociale contacten

Kun je mild zijn voor jezelf? Jezelf geruststellen en moed inspreken? Of ben je eerder kritisch, zelfs zo kritisch dat je soms een hekel aan jezelf hebt?

Het blijkt dat mensen verschillen in hoe mild of hoe kritisch ze naar zichzelf kijken. En we weten dat mildheid voor jezelf meestal samengaat met mildheid voor anderen, met meer pro-sociaal gedrag en met een hoger welbevinden. Jezelf niet zien zitten maakt ongelukkig.

Vandaar dat Paul Gilbert een mildheids- (of compassie-)training ontwikkelde, die mensen helpt om milder te zijn voor zichzelf en anderen. Ik besteedde daar aandacht aan in het bericht Meer pro-sociaal gedrag door compassietraining.

Maar los van die training, waar zouden verschillen in mildheid en zelfkritiek van af kunnen hangen? Het nieuwe onderzoek Receiving support, giving support, and self-reassurance: A daily diary test of social mentality theory geeft daar een mogelijk interessant antwoord op.

De onderzoekers lieten proefpersonen een week lang een dagboekje bijhouden, waarin ze aan het eind van elke dag rapporteerden hoe mild of zelf-kritisch ze die dag waren geweest, hoeveel steun ze anderen hadden gegeven en hoeveel steun ze van anderen hadden ontvangen.

Voor mildheid/zelf-kritiek werd een sub-schaal van de Self-Criticism/Self-Reassuring Scale gebruikt. Het ging om uitspraken als “I was able to feel lovable and acceptable”, “I encouraged myself for the future” en "I had a sense of disgust with myself", waarvan moest worden aangegeven in hoeverre ze van toepassing waren.

En uitwisseling van (materiële en emotionele) steun werd vastgesteld met een verkorte versie van de Social Provisions Scale, waarin het gaat over uitwisseling van goede raad, emotionele en materiële steun.

Het blijkt dan dat het meer uitwisselen van steun samengaat met meer mildheid en dus minder zelfkritiek. Dit geldt zowel als je personen met elkaar vergelijkt als wanneer je bij personen de dagen vergelijkt. Na een dag met meer uitwisseling met anderen ben je dus milder voor jezelf en voor anderen en heb je minder een hekel aan jezelf.

Omdat uitwisseling van steun een aanwijzing is voor het hebben van positieve sociale contacten, kun je ook zeggen dat het meer hebben van een actief netwerk van positieve relaties, waarin je er voor elkaar bent, het gemakkelijker maakt om milder te zijn voor jezelf en anderen.

Nog anders gezegd, eenzaamheid zal vaak samengaan met zelfkritiek en negatieve gevoelens over jezelf en over anderen.

En dat wijst er weer op dat zo'n compassietraining eigenlijk een substituut is voor positieve sociale contacten. Als die contacten er zijn, heb je een compassietraining niet nodig.

Dat geldt natuurlijk algemener: veel psychosociale problemen, waarvoor we professionele hulp inroepen, zouden zich niet voordoen als we meer in onze natuurlijke sociale omgeving zouden verkeren. De omgeving dus waarin mensen er voor elkaar zijn.

Waarbij ik overigens moet vermelden dat je met dit onderzoek strikt genomen niet kan vaststellen of die sociale contacten ook echt de oorzaak zijn van die mildheid. Het oorzakelijke verband zou ook andersom kunnen liggen: meer mildheid maakt het gemakkelijk om sociale contacten aan te gaan en in stand te houden. Zoals vaker: meer onderzoek zou mooi zijn.

donderdag 17 november 2016

Een evolutionaire verklaring voor het bestaan van autisme (Asperger)

Dat wij mensen zo fundamenteel sociaal zijn, met een groot empathisch vermogen en met het vermogen tot gedeelde intentionaliteit, is het resultaat van een selectieproces dat in het verleden heeft plaatsgevonden.

In de Paleo Sociale Omgeving hing ons overleven er van af of we wel genoeg samenwerkten en deelden. Dat we overleefden en zelfs zo succesvol dat we ons over de aardbol konden verspreiden, lag er aan dat die sociale vermogens tot gemeenschapsgedrag evolutionair versterkt werden en onze neigingen tot statuscompetitie en tot het vormen van een statushiërarchie verzwakt.

Diezelfde sociale vermogens hielpen om het altijd op de loer liggende statuscompetitiegedrag collectief te onderdrukken. Iemand die toch nog de baas wilde spelen of egoïstisch was, kreeg van de anderen op zijn kop.

Deze bekende inzichten vinden een verdere uitwerking in de nieuwe studie Are there alternative adaptive strategies to human pro-sociality? The role of collaborative morality in the emergence of personality variation and autistic traits.

Want de noodzaak van dat samenwerken en delen in groepsverband hield meer in dan dat iedereen in een-op-een interacties voldoende pro-sociaal was. Ook in de evolutionair oudere statushiërarchieën (het alfa-mannetjes model) bestonden er al de een-op-een allianties. Maar in de menselijke jagers-verzamelaarsgroepen ging het om meer dan dat. Het ging er om de groep in stand te houden en daarvoor was nodig dat iedereen voldoende aan zijn trekken kwam, dat iedereen naar vermogen bijdroeg en dat er rechtvaardig werd verdeeld. Een ingewikkeld groepsproces dus, waarin normen ontwikkeld en onder woorden gebracht werden en waarin op naleving daarvan gelet werd.

En waarin het er dus ook om ging wat iedereen kon bijdragen aan het groepswelzijn en om het belang van die verschillende bijdragen goed te kunnen onderkennen. Het verschil met de toestand van een-op-een allianties maken de auteurs in dit plaatje duidelijk.


In de rechter afbeelding zie je een groepsgebeuren, waarin een samenwerkingsmoraal heerst. En die houdt ook in dat sociaal kwetsbare leden van de groep, die zich waarschijnlijk in een structuur van een-op-een allianties niet zouden kunnen handhaven, bescherming genieten omdat ze wel een bijdrage aan de groep leveren.

Anders gezegd, er kan daardoor een selectie plaatsvinden op een breder repertoire aan sociale vermogens. Er ontstaat een speelveld waarin ook sociale vaardigheden op het groepsniveau, naast die op het een-op-een niveau belangrijk worden en dus gewaardeerd worden. Er is ruimte voor een differentiatie in de vaardigheden en vermogens waarop geselecteerd wordt.

Daarmee komen we op het terrein van de evolutionaire verklaring voor het bestaan van de diversiteit van persoonlijkheidseigenschappen. Denk bijvoorbeeld aan de variatie in creativiteit. Het kan zijn dat een hoge mate van creativiteit voor de overleving van de groep heel belangrijk was, ook als die misschien samenging met eigenschappen die iemand sociaal kwetsbaar maakten. Te denken valt aan eigenschappen die we nu tot de psychische stoornissen rekenen, zoals schizotypie, bipolariteit en obsessiviteit.

Maar in dat artikel werken de auteurs deze gedachtegang in het bijzonder uit voor autisme, maar dan de variant van autisme zonder intellectuele beperkingen (Asperger). En die uitwerking is uiterst fascinerend, Kortheidshalve neem ik hieronder het plaatje over waarin ze een overzicht geven van de bijzondere perceptuele, analytische en sociale vaardigheden die met autisme samenhangen.


Waarna de auteurs er vervolgens uitvoerig op ingaan hoe zulke vaardigheden van groot belang geweest moeten zijn voor het functioneren van die jagers-verzamelaarsgroepen, voor het verwerven en cumuleren van kennis over de natuurlijke omgeving en over de interne sociale mechanismen. In zekere zin was dat domein van de samenwerkingsmoraal precies het ideale speelveld voor de intelligente autist. (Nu geen tijd om daar verder over uit te weiden, maar ik neem me voor om er nog een keer op terug te komen.)

Waardoor autisten waarschijnlijk cruciale bijdragen leverden, die ook door de andere leden van de groep konden worden onderkend. En waardoor de (vele) genen die met autisme samenhangen succesvol aan volgende generaties werden doorgegeven. Kortom, een interessante evolutionaire verklaring voor het bestaan van autisme.

dinsdag 15 november 2016

Competitieve videogames versterken agressieve gevoelens en daardoor meer agressief gedrag

Mensen zitten zo in elkaar dat ze zowel in staat zijn tot gemeenschapsgedrag (pro-sociaal gedrag) als tot statuscompetitiegedrag. En te verwachten valt dat ze meer voor het ene dan wel het andere gedrag kiezen, hoe meer ze dat gedrag in hun omgeving waarnemen (Dual Mode-theorie).

Nu is er naast de "echte" omgeving ook de kunstmatige omgeving waar mensen zich in begeven als ze videogames spelen. De vraag is dan of het competitie-element in zulke videogames er ook toe leidt dat mensen die daar veel tijd aan besteden, competitiever worden.

Eerder onderzoek wijst er op dat dat inderdaad zo is. We zagen dat het veel spelen van competitieve videogames adolescenten agressiever maakt. Zie het bericht Niet het geweld, maar de competitie, in video games maakt adolescenten agressief.

Dezelfde onderzoekers komen nu in een nieuwe studie (The Longitudinal Association Between Competitive Video Game Play and Aggression Among Adolescents and Young Adults) tot hetzelfde resultaat.

Ze volgden een groep van jongvolwassenen en een groep van adolescenten gedurende vier jaar, waarbij ze hen jaarlijks ondervroegen. Het blijkt dan dat de mate van fysiek en verbaal agressief gedrag in het vierde jaar, uiteraard, sterk voorspeld wordt door de mate van agressief gedrag in de voorgaande jaren. Maar tegelijk is er een, geringere, maar significante invloed van hoeveel tijd er in die voorgaande jaren is besteed aan het spelen van competitieve videogames. Waarbij het overigens geen verschil maakt of die games gewelddadig zijn of niet. Het gaat om het competitie-element.

Bovendien laten de onderzoekers zien dat er een tussenliggende factor is, namelijk de mate van agressieve gevoelens. Die werden gemeten met een verkorte versie van de Buss en Perry Aggression Questionnaire, waarvan je hier de volledige versie kunt bekijken. Het gaat om uitspraken als "Soms voel ik me een vaatje buskruit dat op het punt staat te ontploffen" en "Ik vraag me af waarom ik me soms zo woedend voel over dingen", waarvan je moet aangeven in hoeverre ze op jou van toepassing zijn.

Mensen zijn tegelijk de meest zachtaardige en de meest kwaadaardige diersoort op aarde. Het is dus van groot belang om die zachtaardige kant zoveel mogelijk te versterken en die kwaadaardige kant zoveel mogelijk de kop in te drukken.

Maar het bestaan en de bloei van die bedrijfstak van competitieve videogames (en van competitieve televisieprogramma's) wijst er op dat we ons daar met zijn allen niet voldoende van bewust zijn.

maandag 14 november 2016

Floyd Henry Allport (1890 - 1979) over hoe kinderen zouden moeten opgroeien

(Voor email-abonnees: Dit is het volledige bericht dat 
eerder per abuis in onvoltooide vorm verstuurd werd.)

Onze kinderen groeien op in een maatschappij met een historisch gezien grote mate van sociaal isolement van gezinnen. Daardoor ondervinden ze maar weinig van de coöperatieve zorg die voor de evolutie van de mensheid zo kenmerkend is geweest. In plaats daarvan brengen ze uitzonderlijk veel tijd door samen met alleen de eigen ouders en in de "gespecialiseerde" en "kunstmatige" arrangementen van kinderopvang en school. Waardoor ze ook historisch gezien uitzonderlijk veel tijd doorbrengen onder leeftijdsgenoten.

Er is op dit blog allerlei onderzoek voorbijgekomen dat er op wijst dat deze omstandigheden niet zo gunstig zijn voor een gelukkige jeugd en voor een goede sociaal-emotionele en morele ontwikkeling. Het is niet voor niets dat we de omvangrijke sector kennen van de jeugdzorg, de opvoedinterventies , de kinder- en jeugdpsychiatrie en de kinderbescherming,

Dat onderzoek is vaak nog maar van recente datum. Scrol eens door de berichten op dit blog achter de labels cooperative breeding, sociaal isolement van gezinnen, buurten voor kinderen en mythe van de opvoedbaarheid.

Dat sociaal isolement van gezinnen is natuurlijk niet van vandaag of gisteren. Hoewel het vermoedelijk in de tweede helft van de vorige eeuw in een versnelling is gekomen (denk aan
Tijd die ouders met hun kinderen doorbrengen sinds 1960 gestegen - Nee, dat is geen gunstige ontwikkeling), is het een proces dat al langer aan de gang is.

Dat doet vermoeden dat het ook al wel eerder is opgemerkt. En dat vermoeden werd bevestigd toen ik weer eens het boek Institutional Behavior. Essays Toward a Re-Interpretating of Contemporary Social Organization van Floyd Henry Allport (1890 - 1979) uit mijn boekenkast trok. Het verscheen in 1933, maar ik kocht in 1975 de editie van 1969. Dat was toen ik nog mijn naam en het jaartal van aanschaf in mijn boeken noteerde.

Floyd Henry Allport was een broer van Gordon Allport (zie het bericht Minder anti-immigrantensentiment door meer sociaal contact) en die twee samen mag je wel tot de grondleggers van de sociale wetenschappen rekenen.

In hoofdstuk XVI (Manifoldness and unity in the life of a child) van dat boek gaat Allport in op de voorwaarden voor een gunstige persoonlijkheidsontwikkeling van kinderen. Ruim tachtig jaar geleden; lees even mee met een aantal citaten. (Voor de leesbaarheid kort ik de alinea's wat in.)
Of all the phases of the problem of child development perhaps the least understood and the most neglected is that of children's personalities. Our attention has been given to the more specific needs of children rather than to the more general. In schools, in scouting groups for recreation, in church schools for moral training, in medical clinics for health, in psychological clinics for mental hygiene, our assumption has been that, in caring for the child in these particular ways, we are helping him te develop as a complete and wholesome personality. Just what this personality is, however, and how it is fostered by such departmentalized procedures, no one has as yet clearly revealed.(...)
The trend within all the agencies just mentioned is to make individuals better adjusted, as we say, to society, and hence, by the same token, more like one another. Those unique patterns of qualities which make one person different from every other are often neglected. If children's personal characteristics develop, the result may, in some cases, be reached in spite of our welfare and educational agencies rather than through their aid.
Parafraserend: we hebben het leven van onze kinderen in partjes opgedeeld. Voor elk van hun behoeftes is er een aparte voorziening. Die tegelijk voor ieder kind gelijk is.
The problem is becoming more acute at present because of the increasing compartmentalization in the lives of both children and of adults. Our grandparents, with all their intellectual and material limitations, and their superstitions, were probably at least unique individuals. Their individuality could be felt and cultivated through characteristic modes of self-expression which they maintained throughout the community where they lived.
Nowadays most of us do not live in communities in the older sense, but in many diverse patterns and sets of relationships; and the members of one of these groupings seldom meet the members of another or know them as individuals.
In each group there are stressed certain values, traits of character, abilites, and approved forms of conduct which in other groups are ignored and sometimes flatly contradicted. The ethical code which a child learns in Sunday school is not the same as that which he is likely to practice in selling magazines. The standards pertaining to the boy or girl scout organizations are difficult to apply to the situations of a classroom. The virtues demanded at home are frequently different from those which bring an individual success upon the playground or a member of a club of gang. (...)
The reason for all this is the fact that, under conditions of modern social organization, persons who have to do with but a portion of life are banded together to direct children with regard to that particular segment, and at times and places separate from the ministrations of those concerned with other segments.
This process tends to separate the segmental interests of a child from his life as a whole, and to set these isolated interests upon a plane of importance superior to that of the entire individual. Both children and adults are members of a society which is becoming a pattern of social institutions rather than a community of freely mingling and interacting individuals. (...)
if all our habits were so compartmentalized, we should indeed have no general and characteristic traits of personality. We should then be creatures of specific situations. Such inconstancy, however, probably results from our growing modern tendency to segregate ourselves into different groups for different purposes. These groupings become institutionalized; their members do noy move about freely and intermingle as in the older days of community living.
Since people stay, as it were, in their fixed ruts, there is little opportunity for them to see one another as complete individuals in a variety of differing situations (...)
Conclusie:
in order to foster the development of consistent traits we must prevent the experience of a child from being broken up into group situations of institutional alignments which have nothing in common. We must permit him to react in a community situation where certain other individuals are present in many relationships of life, and not merely upon isolated occasions and in specialized roles such as those of teachers, playgroup leader, minister, and employer.
The principle of unity among manifoldness can best be provided by responses to the behavior of other human beings who do not shift kaleidoscopically with every situation, but who, in the role of of common stimulus maintain a constancy of their presence and their personalities throughout.
If this view is correct, our tendency to employ experts and specialists for each phase of a child's activity and each of his needs may, if carried too far, entail more harm than benefit.(...)
it will be better for the parent not to leave the affairs of teaching solely to the teacher, but to allow his own influence to carry over into the educational field. It will be better if the teacher is not alone a dispenser of knowledge, but a companion on the playground, an adviser in economic relationships, and a friend whose personality may at times be felt even within the sacred precincts of one's home.
In order to help the child to develop individuality, to be himself in all situations, and to provide his own standard of conduct rather than shift with the code of each grouping with which he happens to be in contact, we must fight against the segmentalizing of human living. We must restore a more fluid, face to face relationship, - a community of whole individuals in which unique and self-consistent behavior shall be possible of attainment.
En Allport besluit het hoofdstuk met:
Freedom to choose one's companions and one's activites, freedom to try different modes of response without fear of ridicule or intimidation in the name of the group, freedom to meet individuals not in compartments, but in the fulness of their communal living, - these are the conditions upon which the achievement of personality depends.
Wijze woorden, ruim tachtig jaar geleden opgeschreven. Uit een andere tijd, een tijd waarin de sociale wetenschap zich nog moest gaan ontwikkelen. Maar blijvend actueel.

zondag 13 november 2016

Zondagochtendmuziek - Philip Glass Eerste Vioolconcert - Karen Comyo met het Residentie Orkest o.l.v. Brad Lubman

Philip Glass schreef zijn Eerste Vioolconcert in 1987 en het werd een van zijn populairste werken. Dat het populair zou worden, was ook de bedoeling. Glass zelf daarover:
I wrote the piece in 1987 thinking, let me write a piece that my father would have liked [...] A very smart nice man who had no education in music whatsoever, but the kind of person who fills up concert halls. [...] It's popular, it's supposed to be — it's for my Dad.
Gideon Kremer, die het concert als eerste op de plaat zette, zei er over:
(It) is a work typical of Glass, in which a certain enigmatic drive allows the performer to feel both bound to strict rhythm and free in his fantasy.
Volg de link voor de uitvoering door Karen Comyo met het Residentie Orkest onder leiding van Brad Lubman. Begint na 29:47 minuten. Prachtig!

NTR Podium: Martijn Paddings eerste opera: Laika kijk je op npo.nl:

'via Blog this'

vrijdag 11 november 2016

Hebben we met Trump de "regime change" die nodig is om aan de economische stagnatie te ontsnappen?

(Update. Zie nu ook Bas Jacobs: Economisch succes van Trump kan leiden tot de tirannie van het populisme.)

Van al degenen die zich nu uitlaten over de oorzaken van Trumps verkiezingsoverwinning, is er denk ik niemand die zal ontkennen dat het trage economische herstel na de crisis van 2008 er op een of andere manier mee te maken heeft. Nu herstelt de Amerikaanse economie zich beter dan de Europese. En dat doet dus het ergste vrezen voor de verkiezingen in Europese landen die er zitten aan te komen.

Maar los van de oorzaken, wat zullen de economische gevolgen zijn van Trumps presidentschap? Het is misschien te vroeg om daarover te oordelen, maar toch doet Ryan Avent een heel interessante poging in The Economist: Trump and the political economy of liquidity traps.

Want wat is er aan de hand? We zijn na de crisis van 2008 in een liquiditeitsval beland: een toestand waarin de private sector druk bezig is zijn schulden af te lossen, waarin de rente tot nul nadert, de consumptie en de investeringen inzakken en waarin dus de economie ver onder het niveau van volledige werkgelegenheid presteert. Want ja, de economie is een kringloop; wat de een uitgeeft, is het inkomen voor de ander.
(Een ander woord voor liquiditeitsval is spaarparadox. Paradox omdat als iedereen spaart, met de bedoeling om daar beter van te worden, iedereen er slechter van wordt.)
Sinds John Hicks en John Maynard Keynes weten we dat het recept voor de liquiditeitsval er uit bestaat dat de overheid massief geld moet gaan lenen om daarmee de collectieve investeringen op te voeren. Want het bezwaar tegen dat beleid in normale tijden, dat de publieke investeringen de private zullen verdringen, geldt niet meer.

Die theorie van Hicks en Keynes en hun recept kregen nieuw leven in de jaren 90 van de vorige eeuw, toen Paul Krugman zich verdiepte in de economische problemen van Japan, waar een liquiditeitsval bestond. Hij wees er op dat de centrale bank de inflatieverwachtingen zou moeten aanwakkeren, maar dat daarbij de steun van de begrotingspolitiek noodzakelijk is. En daarbij dreigt het gevaar van de timiditeitsval: door de uitgaven te weinig te verhogen, waardoor het effect op de economische groei te gering is, kan het gebeuren dat het begrotingsbeleid politiek in diskrediet raakt.

Precies dat is gebeurd in de Verenigde Staten, waar Obama de economie wel stimuleerde, overigens met tegenwerking van de Republikeinen, maar niet zo massief dat het effect er van overdonderend was. Het was er wel degelijk, de economie had er nu slechter voor gestaan dan wanneer het niet gebeurd was. Maar hoewel de werkloosheid begon terug te lopen, was er niet het snelle en dramatische herstel dat na een crisis ook op kan treden.



Daarbij vergeleken gebeurde er in Europa een economische ramp. In plaats van te stimuleren, werd daar al gauw begonnen met de bezuinigingspolitiek.

En hoe dat uitpakte, zie je in de afbeelding. Terwijl het BNP per hoofd van de bevolking na 2011 in de V.S. bleef toenemen, ging dat van de eurozone weer naar beneden. In Europa was er zelfs niet een te timide stimulering, nee, integendeel, de kwakzalverseconomie werd ingezet. (Hier de bron van de afbeelding.)

Wat is er wel nodig om uit die economische stagnatie van de liquiditeitsval te ontsnappen? In de woorden van Ryan Avent:
Escaping the liquidity trap means engineering a dramatic rise in expectations for future demand growth. It means a clear departure from past practice: a regime change.
Hét historische voorbeeld van zo'n regime change is het verlaten van de gouden standaard door veel landen in de jaren 30 van de vorige eeuw. Maar natuurlijk vooral ook het in Duitsland aan de macht komen van het Hitler-bewind en de drastische economische koerswijziging die daarmee gepaard ging. Ik ging daar eerder op in: Verontrustend actueel: een kijkje in de jaren 30 dat doet denken aan nu (aan de hand van Golo Mann). En niet te vergeten: Hèt probleem van nu is niet Brexit, maar de Duitse dovemansoren - Over Eucken en Schacht.

De vraag die zich nu opdringt is of zo'n radicale beleidsverandering langs politieke en democratische weg mogelijk is. In Japan lijkt dat inderdaad het geval geweest te zijn. Die verandering is ook met zoveel woorden door premier Shinzo Abe aangekondigd.

Maar in Groot-Brittannië lijkt die verandering meer een bijproduct van Brexit. De koers van het pond is gedaald en de inflatieverwachtingen zijn gestegen, meer als gevolg van het aantreden van het nieuwe kabinet dan als een bedoeld beleidseffect.

En Ryan Avent denkt dat zoiets ook wel eens het gevolg kunnen zijn van de verkiezingsoverwinning van Trump. De financiële markten lijken te anticiperen op stijgende inflatieverwachtingen. Waarschijnlijk op basis van de door Trump aangekondigde belastingverlagingen en verhoging van de overheidsuitgaven ten behoeve van bewapening en van de infrastructuur.

Wat Ryan Avent doet verzuchten dat er kennelijk soms eerst een vervelende politieke radicalisering nodig is om als een bijproduct te komen tot het economische beleid dat ons doet ontsnappen uit de liquiditeitsval. Anders gezegd, het zou kunnen zijn dat Trump, net als Hitler dat was in de jaren 30, economisch succesvol is.

En dat maakt angstig voor wat ons in Europa nog te wachten staat. Avent besluit met:
Muddling along is a good-enough way to deal with lots of messes, but it is no way to deal with a liquidity trap. Muddling through will continue until the political system can't bear it any more or the outside world forces a change (and history suggests that either endpoint can be very messy). With so many economies now stuck in liquidity traps, it more political shocks seem inevitable. Europe, I would say, will eventually get out of its liquidity trap. Its escape won't be pretty.