donderdag 31 maart 2016

Update over rampzalig eurocrisisbeleid - En over hoe Draghi er nog het beste van probeert te maken

Een korte update over het rampzalige bezuinigingsbeleid als antwoord op de eurocrisis. Mijn vorige bericht over de eurocrisis en het bezuinigingsbeleid dateert al weer van ruim een maand geleden: Over de intellectuele valkuil van de neo-klassieke economie en de sekte die daaruit is voortgekomen.

Het falen van dat beleid zou nu in de media voortdurend de voorpagina's moeten halen. Maar de media doen hun werk niet. Niet in Nederland. (En niet in Engeland. Zie vandaag weer Simon Wren-Lewis daarover: When the media is biased against the facts.).

Vandaag geeft Thomas Fazi een fraai overzicht van alle aanwijzingen voor het falen van het Europese bezuinigingsbeleid. Zie How Austerity Has Crippled The European Economy – In Numbers. Falen op alle criteria die je maar kunt bedenken: economische groei, inflatie, werkloosheid, armoede, ongelijkheid, schulden en interne divergentie. Zie over Thomas Fazi eerder dit bericht.

Door dat falende beleid van de overheden ligt
er nu veel op het bord van de Europese Centrale Bank. En het lijkt er op dat ECB-voorzitter Draghi de enige is van de Europese financieel-economische machthebbers die inzicht heeft in wat er aan de hand is. De ECB doet al datgene wat nog mogelijk is om de economie aan de praat te krijgen en erger te voorkomen. En laat dat voortdurend gepaard gaan met oproepen aan overheden om de economie te stimuleren.

Maar kortzichtige en ongeïnformeerde politici buitelen nu over elkaar heen in hun kritiek op de ECB. Bas Jacobs gaat vandaag op die kritiek in: Monetaire paniek. Het is terecht dat de ECB de economie wil stimuleren. Dat moet ze ook doen om haar opdracht, een inflatie van tegen de 2 procent, uit te voeren. Als overheden zouden stimuleren, was dat niet nodig.

Helpt het? Bij lange na niet genoeg. Maar dat ligt er aan dat het Verdrag van Maastricht beleid verbiedt dat wel zou werken. Zoals door aan te kondigen de kwantitatieve verruiming (QE) niet terug te draaien. Zodat de verwachtingen gecreëerd worden dat de toekomstige inflatie ook langdurig hoger dan 2 procent kan worden.

In feite zou dat neer komen op "helikoptergeld". En daar zou het uiteindelijk wel eens op uit kunnen draaien.

En dat alles om er ondanks de fouten van het macro-economisch beleid toch nog het beste van te maken.

woensdag 30 maart 2016

Afscheid uit het paradijs: de gevolgen van eigendom (Wat leert ons een biologische antropologie van de Bijbel- 5)

De Bijbelverhalen gaan over de problemen die voortkwamen uit de combinatie van jagers-verzamelaarsmoraal en de overgang naar een landbouwsamenleving. En er zijn drie thema's in te onderscheiden: het thema van het leven als een geploeter, het thema van het eigendom en het thema van de positie van de vrouw (en dus ook van de man). Zie Van Schaik en Michel, Het Oerboek van de mens. De evolutie en de Bijbel.

In het vorige bericht ging het over het leven als een geploeter. Nu over de gevolgen van eigendom.

Het gaan beoefenen van landbouw betekende dat je het land moest bewerken en gewassen moest zaaien. Daardoor ontstond er zoiets als arbeid en daarmee de tijdsspanne tussen het verrichten van arbeid en het genieten van de opbrengsten daarvan. Economisch gezegd: er ontstond kapitaal: percelen grond en zaaigoed.

En dus ontstond het probleem van eigendom. Degene die de arbeid had verricht, claimde het eigendom van de grond en de opbrengst. Maar zulke claims gingen in tegen de bestaande moraal, wat Van Schaik en Michel de "eerste natuur" noemen. Want de jagers-verzamelaarsmoraal hield in dat je samenwerkte bij het jagen en verzamelen van voedsel en dat je alles met elkaar deelde. Samenwerken en delen was noodzakelijk om te overleven.

Er ontstond dus het probleem dat de moraal niet meer geschikt leek onder de nieuwe omstandigheden. Dat zal een rem zijn geweest op de introductie van de landbouw. En het verklaart de terughoudendheid om op landbouw over te gaan.

Maar toen er toch niets anders op leek te zitten, moest dus dat probleem van (claims op) eigendom worden opgelost. En zo ontstonden er verhalen, want verhalen gaan nooit over het bekende en het vanzelfsprekende, maar altijd over het nieuwe en het bijzondere.

Zo vond het verhaal ingang van Adam en Eva die van een verboden (!) vrucht aten. Iedereen ging het er over hebben dat het niet langer was toegestaan om je "iets toe te eigenen" dat "van een ander" was of zou kunnen zijn.

En daardoor, zo benadrukken Van Schaik en Michel, veranderden de sociale verhoudingen ingrijpend:
Daarmee werd een eenrichtingsweg ingeslagen naar een wereld waarin het leven materieel weliswaar steeds rijker werd, maar in sociaal en emotioneel opzicht verarmde. Relaties tot mensen buiten de familie verloren aan existentiële noodzaak. Bovendien moest bezit worden beschermd, zo nodig met geweld. Omdat de eigen familie de beste bondgenoot is - bloed is immers dikker dan water - blijven zonen bij vaders en broers wonen. Met als gevolg dat vrouwen ergens anders vandaan moeten worden gehaald. In het patriarchaat dat zich gaat vormen, worden zij handelswaar, bezit.
Waar de voorraadeconomie succes heeft, schieten de bevolkingsaantallen omhoog. Concurrentie overheerst, de sociale verschillen worden groter. Er ontstaan hiërarchieën, vormen van heerschappij. De onvrede bij mannen die geen bezit of vrouwen hebben, groeit. Dit alles leidt onvermijdelijk tot maar één ding: geweld.
Daarmee is in een notendop zo ongeveer de verdere mensheidsgeschiedenis geschetst. Sinds de Agrarische Revolutie voeren we de strijd tussen onze hang naar gelijkheid en gemeenschap en de neiging tot bescherming van bezit en zelfverrijking.

Anders gezegd: terwijl in de jagers-verzamelaarssamenlevingen de "economie" en "sociale leven" gelijk optrokken - elkaar ondersteunend en versterkend -, zijn die twee met de landbouw en het eigendom uit elkaar getrokken. Met als uitkomst: materieel rijk, sociaal verarmd.

En die strijd wordt natuurlijk gevoerd tot vandaag de dag. Ik moest denken aan het artikel Geld en "de rest". Over uitzwerming, teloorgang van gemeenschap en de noodzaak van gemeenschapsbeleid, dat ik in 2003 schreef. Daarin gaat het over een inwoner van het Drentse dorp Anderen, die terugkijkt op wat er in het dorp sinds zijn jeugd in de jaren 50 was veranderd. Wat hij daarvan denkt, weet hij kernachtig onder woorden te brengen: "Mensen hebben het van geld beter gekregen, maar de rest is minder geworden."

En het is overduidelijk wat hij met "de rest"bedoelde: het sociale leven.

Kortom, na de overgang naar landbouw lijk je de mensheidsgeschiedenis onder die ene noemer te kunnen brengen van de onophoudelijke strijd tussen "materieel rijk" en "sociaal rijk".

dinsdag 29 maart 2016

Nieuwe aanwijzing voor belang van de buurt voor opgroeien van kinderen

Doordat wij in onze manier van samenleven een hoge mate van sociaal isolement van gezinnen normaal zijn gaan vinden, zijn we gaan denken dat het voor kinderen bovenal belangrijk is om door de ouders goed te worden opgevoed. Als ouders maar goed opvoeden, dan komt alles wel goed. Ik noemde dat eerder de mythe van de opvoedbaarheid.

Dat dat inderdaad een mythe is, blijkt uit onderzoek naar de effecten van wat er om het gezin heen wel of niet gebeurt op het opgroeien van kinderen. Zo weten we dat kinderen beter opgroeien als het gezin meer contact heeft met grootouders, andere familie en vrienden. Zie hier voor het belang van grootouders.

Maar daarnaast zijn er ook aanwijzingen dat het voor een kind uitmaakt in wat voor buurt het opgroeit. Er lijkt inderdaad "een dorp" nodig te zijn om een kind goed te laten opgroeien. Zie hier en hier.

Een probleem met dat onderzoek is echter dat je niet weet hoe een gezin in een buurt terecht is gekomen. Het kan zijn dat gezinnen met een grotere kans op het goed opgroeien van kinderen, zoals door kenmerken van de ouders (opleiding, inkomen, persoonlijkheid), meer bij elkaar in buurten gaan wonen. En hoe meer dat zo is, hoe meer dat suggereert dat buurten er minder toe doen.

Maar er is ook onderzoek naar de effecten van veranderingen van buurt door verhuizingen. Zo is er Amerikaans onderzoek dat naging wat de effecten waren van het Moving to Opportunity experiment dat in de jaren 90 werd uitgevoerd en dat inhield dat gezinnen in slechte, verloederde buurten zich konden aanmelden voor een loterij. Winnaars ontvingen een voucher, dat hen hielp om naar een betere buurt te verhuizen.

Toen vervolgens de kinderen van winnaars en verliezers van de loterij werden gevolgd, bleek dat kinderen van de winnaars op jong-volwassen leeftijd flink meer verdienden dan de kinderen van de verliezers (die in die slechte buurten waren achtergebleven).

Maar het zou natuurlijk nog beter zijn om de vertrekkende kinderen te vergelijken met alle achtergebleven kinderen, dus ook met kinderen van gezinnen die zich niet voor het experiment hadden aangemeld. Want je mag aannemen dat de ouders die zich voor het experiment aanmeldden al meer gemotiveerd waren om hun kinderen te beschermen tegen negatieve invloeden van de buurt.

Precies dat onderzoek is nu ook uitgevoerd. Justin Wolffers bericht er over in The New York Times: Growing Up in a Bad Neighborhood Does More Harm Than We Thought.

Eind jaren 90 werden namelijk in Chicago sommige flats in verloederde buurten gesloopt, waarbij alle bewoners zo'n voucher kregen om naar een betere buurt te verhuizen. Je kon toen dus de kinderen van die gezinnen vergelijken met de kinderen van de gezinnen die in de slechte buurten achterbleven.

En daar komen nog gunstiger effecten uit naar voren dan uit dat eerdere onderzoek. Kinderen die naar betere buurten verhuisd waren, hadden op jong-volwassen leeftijd een 16 procent hoger jaarinkomen en een 9 procent hogere kans op het hebben van werk. Dat geldt voor de groep van kinderen die ten tijde van de sloop tussen 7 en 18 jaar oud waren. Je mag veronderstellen dat de effecten voor de jongere kinderen binnen die groep nog groter waren.

Hoe die effecten nu precies tot stand komen, dat kun je uit dit onderzoek maar beperkt opmaken. Mijn oog viel op een passage in het onderzoek waaruit blijkt dat het er niet aan lag dat kinderen in hun nieuwe buurt minder met criminaliteit in aanraking kwamen.

Maar hoe dan ook, zo langzamerhand worden de aanwijzingen wel heel sterk dat buurten belangrijk zijn voor kinderen. 

En dat is opvallend, omdat de overheid zich in haar jeugdbeleid vrijwel uitsluitend op ouders en op opvoeding concentreert. De mythe van de opvoedbaarheid is nog altijd springlevend. Zie ook (nog eens) Niet (nog) beter opvoeden, maar: BUURTEN VOOR KINDEREN en Niet "pedagogische civil society", maar "buurten voor kinderen". En natuurlijk Overheidsonmacht in de jeugdzorg. Een pleidooi voor omwegbeleid.

Misschien was het nog niet zo'n gek idee om die Centra voor Jeugd en Gezin als een buurtvoorziening te gaan zien en een buurtfunctie te gaan geven.

donderdag 24 maart 2016

Wat leert ons een biologische antropologie van de Bijbel? - 4 - Afscheid uit het paradijs: het leven een geploeter

Van Schaik en Michel sluiten hoofdstuk 1 (Adam en Eva: de echte zondeval van de mens) van hun boek Het Oerboek van de mens. De evolutie en de Bijbel af met een samenvatting van wat mensen werkelijk bezighield ten tijde van en na de overgang van jagen en verzamelen naar landbouw. Zie hier, hier en hier voor de vorige berichten.

Wat mensen in ieder geval niet bezighield was het probleem van goed en kwaad. De moraal was er immers al. Die was evolutionair en cultureel ontstaan als antwoord op de uitdagingen van het jagers-verzamelaarsbestaan. De onderlinge afhankelijkheid maakte delen, samenwerking en onderlinge harmonie noodzakelijk. De moraal zoals wij die nu ook nog kennen (vrijgevigheid, elkaar bijstaan, rechtvaardigheid, erkenning van elkaars autonomie) was aanwezig toen de landbouw begon.

En precies die combinatie van moraal en landbouw schiep de problemen, nieuwe problemen dus, die aanleiding gaven tot nieuwe verhalen, de Bijbelverhalen. In die verhalen zijn er volgens Van Schaik en Michel steeds drie thema's:
verbazing dat het leven zo'n geploeter is; problemen met het accepteren van bezit; en het merkwaardige feit dat vrouwen ondergeschikt moeten zijn aan mannen.
Waarom was het leven nu ineens "zo'n geploeter"? (Over bezit en de ondergeschiktheid van vrouwen in het volgende bericht.)  Omdat het beoefenen van landbouw, althans in het begin, meer inspanning vereiste voor hetzelfde aantal calorieën. Omdat de bestaanszekerheid afnam, want oogsten konden mislukken. En land en opbrengsten moesten worden verdedigd (denk aan dat thema van het bezit). En door de verandering van dieet en door het samenleven met huisdieren ontstonden gezondheidsproblemen en epidemieën.

Doordat alles verslechterde de algemene gezondheidstoestand, zich uitend in een korter leven en in een geringere lichaamslengte. En dat leidde weer tot het fenomeen van de geboortepijnen:
Tot op heden is onopgemerkt gebleven dat de Bijbel gelijk heeft wanneer hij de geboortepijnen presenteert als een fenomeen dat verklaring behoeft. Ze zijn namelijk geen normaliteit: in de ontwikkelingsgeschiedenis van de mens gaat het om een betrekkelijk recent verschijnsel en dus een mismatch-fenomeen. Met de komst van de landbouw werden de vrouwen als gevolg van moeilijke leefomstandigheden en ziektes kleiner, maar de grootte van de kinderen (met name de omvang van het hoofd) bleef min of meer gelijk. Dat verzwaarde de weg door het geboortekanaal en vergrootte de pijnen en risico's bij de geboorte.
Waarop een verwijzing volgt naar paleodemografische analyses die aantonen dat de perinatale mortaliteit bij de eerste landbouwers hoger was dan bij de jagers-verzamelaars.

Dat het leven een geploeter werd en dat vrouwen in pijn kinderen moesten baren, moest dus als het ware in verhalen worden gerechtvaardigd. Het was maar beter om het te accepteren, want wat kon je er aan doen? Dus dook er in die verhalen een God op, in wier oordeel je je nu eenmaal moest schikken. Later, niet in het paradijsverhaal, duikt in dat verband de zondeval op.

maandag 21 maart 2016

Wat leert ons een biologische antropologie van de Bijbel - 3 - Carel van Schaik in VPRO Boeken

Nog weinig tijd gehad om verder te lezen in Het Oerboek van de mens. De evolutie en de Bijbel van Carel van Schaik en Kai Michel. Klik hier en hier voor de vorige berichten.

Ondertussen was Carel van Schaik gast in VPRO Boeken.  De uitzending is hier te bekijken.

Ik moet zelf ook nog kijken. Zoals gezegd, weinig tijd.

Druk met de moestuin bij Fort Ruigenhoek. En los daarvan, voorjaarsmoeheid. Lijkt het wel.

En ik begrijp dat het veel tijd buiten doorbrengen daartegen een goede remedie is. Beter lijkt me dan supplementen slikken.

donderdag 17 maart 2016

Wat leert ons een biologische antropologie van de Bijbel? - 2 - Over nostalgie en hechting en over angst voor onbekenden

Voor we verder lezen, een kort commentaar bij de omschrijving van onze 'eerste natuur", onze aangeboren gevoelens, reacties en voorliefdes, door Carel van Schaik en Kai Michel in het Oerboek van de mens. De evolutie en de Bijbel. In het vorige bericht haalde ik dit citaat aan:
Ze impliceren een soort natuurlijke moraal ter regulering van het menselijk verkeer. Tot deze eerste natuur behoren zulke verschillende neigingen als: liefde tussen ouders en kinderen, gevoel voor rechtvaardigheid en verontwaardiging over onrecht en ongelijkheid, afschuw over inteelt en infanticide (het doden van kleine kinderen), angst voor onbekenden en zorg voor eigen reputatie; een gevoel van verplichting tegenover anderen na een geschenk en verleende hulp, jaloezie, weerzin en ook ons religieuze bewustzijn dat overal bovennatuurlijke actoren aan het werk ziet. De eerste natuur uit zich via intuïtie en buikgevoel.
Twee commentaren, niet om het per se beter te willen weten, maar omdat het misschien van belang is bij het verder lezen van het boek.

Als eerste neiging zien we de liefde tussen ouders en kinderen genoemd. Ik denk dat je dit beter kunt omschrijven als de algemenere neiging om voor anderen (verwanten en andere vertrouwden) te zorgen en je aan hen te hechten. En dat is trouwens weer een bijzonder geval van de nog algemenere neiging om ons te hechten aan dat wat veiligheid verschaft en om dat in stand te houden.

Bij dat laatste denk ik even aan dat mooie boek Huiswaarts. Het wonderbaarlijke instinct van trekvogels en andere migrerende dieren van Bernd Heinrich. Wat me daarvan bijbleef is dat bijvoorbeeld de zalm door natuurlijke selectie er toe is gebracht om na een lange reis door de oceaan terug te keren naar precies die plek in de rivier waar zijn leven begon. Om zich daar voort te planten. Er zullen vast veel andere plekken zijn die veilig zijn, maar van alleen die ene plek "weet" hij het zeker.

Net zoals wij mensen nostalgisch kunnen zijn over onze geboortegrond, een nostalgie die uit onze hechtingsneiging voortkomt, is de zalm aan die ene plek gehecht, met een onbedwingbare neiging om er terug te keren en met de vaardigheden om dat te volbrengen.

Kortom, liefde tussen ouders en kinderen geeft een veel te beperkte voorstelling van wat er aan de hand is.

Mijn tweede commentaar gaat over die angst voor onbekenden. Ik vraag me sterk af of jagers-verzamelaars in dat paradijs een angst voor vreemden hadden. Die zou evolutionair moeten zijn ontwikkeld. Maar een eigenschap wordt geselecteerd als hij van belang is om veel voorkomende uitdagingen tegemoet te kunnen treden. Dat suggereert dat jagers-verzamelaars vaak genoeg met onbekenden in aanraking moeten zijn gekomen om geselecteerd te kunnen worden op die angst voor onbekenden. Die angst zou dan moeten hebben bijgedragen aan overleving.

Maar alles wat we weten over jagers-verzamelaarssamenlevingen wijst er op dat ontmoetingen met vreemden nauwelijks voorkwamen. Je groeide op een een kring van vertrouwde anderen. Je had zo nu en dan contact met naburige groepen, maar die kende je ook. Er bestonden immers uithuwelijkingsrelaties tussen groepen. En verder reikte je wereld niet. Niemand ging in zijn eentje op reis.

In plaats van een angst voor vreemden te veronderstellen, lijkt het plausibeler om aan te nemen dat onze voorouders geen idee hadden hoe ze met onbekenden zouden moeten omgaan. Ze waren er niet op geselecteerd om dat goed te kunnen.

En dat verklaart ook waarom wij nu ook nog heel verschillend kunnen reageren op een ontmoeting met een onbekende. Dat kan variëren tussen achterdocht en wantrouwen en vertrouwen en openhartigheid. In de trein houden we vaak afstand tot onbekende medepassagiers, maar ook gebeurt het dat we in een diep gesprek verwikkeld raken. igrerend

woensdag 16 maart 2016

Wat leert ons een biologische antropologie van de Bijbel - 1

Carel van Schaik en Kai Michel hebben een biologische antropologie van de Bijbel geschreven: Het Oerboek van de mens. De evolutie en de Bijbel, de vertaling van The Good Book of Human Nature. An Evolutionary Reading of the Bible.

Ik heb het nog maar kort in huis, maar ben al genoeg gevorderd om het een en ander door te geven. De auteurs (zie over Carel van Schaik enkele berichten op dit blog, zoals hier, hier en hier) betogen dat de Bijbelverhalen handelen over "de grootste fout van de mensheid" (Jared Diamond), namelijk de overgang van de jagers-verzamelaarssamenlevingen naar de landbouwsamenlevingen.

Vaak wordt die overgang gezien als een soort bevrijding van de ellende en de barbarij van het pre-historische tijdperk van de jagers-verzamelaars. Denk aan Hobbes' kenschets van die natuurtoestand als een waarin het leven solitary, poore, nasty, brutish, and short is.

Maar het Bijbelboek Genesis suggereert in tegendeel dat die periode juist paradijselijk was. En daar valt biologisch-antropologisch nogal wat voor te zeggen. Alleen al omdat die periode zo lang duurde, verreweg het grootste deel van de mensheidsgeschiedenis, dat ons gedrag opvallend goed aan de omgeving was aangepast. Citaat:
In de prehistorische leefwereld waarin de menselijke evolutie zich voltrok, waren de gevoelens en intuïties van onze eerste natuur de navigatie-instrumenten waarmee we het leven van alledag aankonden.
Met die eerste natuur zijn onze "aangeboren gevoelens, reacties en voorliefdes" bedoeld:
Ze impliceren een soort natuurlijke moraal ter regulering van het menselijk verkeer. Tot deze eerste natuur behoren zulke verschillende neigingen als: liefde tussen ouders en kinderen, gevoel voor rechtvaardigheid en verontwaardiging over onrecht en ongelijkheid, afschuw over inteelt en infanticide (het doden van kleine kinderen), angst voor onbekenden en zorg voor eigen reputatie; een gevoel van verplichting tegenover anderen na een geschenk en verleende hulp, jaloezie, weerzin en ook ons religieuze bewustzijn dat overal bovennatuurlijke actoren aan het werk ziet. De eerste natuur uit zich via intuïtie en buikgevoel.
Maar was die (eerste) sociale natuur van de mens niet innerlijk tegenstrijdig? Was er niet de strijdigheid tussen enerzijds onze gemeenschapsintuïties en anderzijds onze neiging tot statuscompetitie en het daarmee gepaard gaande egoïsme en wantrouwen?

Ja, dat klopt. Maar die statuscompetitieneigingen, die evolutionair gezien terug gaan tot het tijdperk van voor de komst van de zoogdieren, konden collectief onderdrukt worden op basis van dat gevoel van rechtvaardigheid en verontwaardiging over onrecht en ongelijkheid. Zie mijn bericht over
Zelforganisatie, onderlinge afhankelijkheid en oorsprong van de moraal. Die aangepastheid aan de omgeving van jagers-verzamelaars was er niet alleen op het individuele niveau, maar daarmee samenhangend vooral ook op het niveau van de groep. En voor de volledigheid: op het niveau van de relaties tussen groepen.

Wat hield nu die overgang naar de landbouwsamenleving in? Het is goed om je te realiseren dat de landbouw niet een "uitvinding" was die het leven veraangenaamde, maar een bittere noodzaak, waarschijnlijk als gevolg van lokale overbevolking. We weten dat mensen nog lang volhardden in jagen en verzamelen toen hun "buren" al op landbouw waren overgegaan. En er valt wat voor te zeggen dat jagers-verzamelaars het "zinvolle leven" leidden

De vestiging op vaste woonplaatsen, genoodzaakt door de landbouw, betekende een culturele kwantumsprong, die tot grote problemen leidden:
Binnen de kortste keren overspoelden nieuwe problemen de mensheid. In de allereerste plaats ziektes. Maar ook hongersnoden en geweld als gevolg van de nieuwe concurrentieverhoudingen betekenden een bedreiging voor het bestaan.
Van Schaik en Michel verwijzen naar schattingen van Sam Bowles dat de eerste landbouwers aanzienlijk meer tijd moesten investeren in eenzelfde hoeveelheid calorieën dan jagers-verzamelaars.
Zo'n snelle en dramatische verandering betekende dat genetische mutaties onvoldoende tijd hadden om aanpassing te realiseren. Onder zulke omstandigheden sterft een populatie doorgaans uit of vertrekt naar gunstiger streken.
Maar met vallen en opstaan slaagden onze voorouders erin om die problemen het hoofd te bieden. En daarvoor was de (verdere) ontwikkeling van onze derde natuur nodig, de verstand-natuur:
de cultureel verankerde grondregels, gewoonten in instituties die we op basis van een sterk bewuste rationaliteit naleven - vaak als uitkomst van een gerichte situatieanalyse.
En over de problemen die dat alles met zich meebracht, gaan dus die Bijbelverhalen. Ik lees verder en kom terug met volgende berichten.

Maar nu al: dit is een fascinerend boek. Koop het en lees met mij mee.

maandag 14 maart 2016

Leeftijdsmenging maakt adolescenten voorzichtiger en minder kortzichtig

In de mensheidsgeschiedenis zijn kinderen altijd leeftijdsgemengd opgegroeid. Tot we het onderwijs en de school uitvonden en bedachten dat het wel efficiënt was om kinderen van dezelfde leeftijd bij elkaar te zetten. Dat bedachten we, als ik het goed heb, zo ongeveer in de negentiende eeuw, met misschien de toen opkomende fabrieksmatige productie als voorbeeld voor de organisatorische vormgeving van het onderwijsproces.

Nu pas, aan het begin van de eenentwintigste eeuw, beginnen we door te krijgen dat het zo leeftijdsgesegregeerd laten opgroeien van onze kinderen, niet goed uitwerkt op hun sociale en morele ontwikkeling.

Gelukkig zijn er scholen met leeftijdsgemengde groepen, waardoor we kunnen vergelijken. En dan blijkt, uit Amerikaans onderzoek, dat kinderen op leeftijdsgemengde scholen hulpvaardiger zijn, zich minder eenzaam voelen en minder agressief zijn. En uit Nederlands onderzoek blijkt dat op leeftijdsgemengde scholen de helft minder gepest wordt.

Maken die verschillen wat uit voor de verder ontwikkeling van kinderen? Jazeker, want we weten dat de negatieve effecten van pesten en gepest worden doorwerken tot op jongvolwassen leeftijd.

Er is nu de nieuwe studie Adolescents in Peer Groups Make More Prudent Decisions When a Slightly Older Adult Is Present, die aanwijzingen toevoegt aan de gunstige effecten van leeftijdsmenging. De onderzoekers, onder wie Laurence Steinberg, laten zien dat mannelijke adolescenten (18-22 jaar) meer risico's nemen en kortzichtiger zijn in een groep van vier leeftijdsgenoten dan wanneer ze alleen zijn.

Dat wisten we, dat adolescenten minder verantwoord handelen door de groepsdruk van vriendjes van dezelfde leeftijd. Waarschijnlijk speelt statuscompetitie en stoer willen overkomen daarbij een grote rol.

Maar wat de onderzoekers ook laten zien, is dat dat negatieve effect geheel of grotendeels wegvalt als een van die drie andere groepsleden een ouder iemand is. In het onderzoek was dat een student van tussen de 25 en 30 jaar.

En dat gebeurde eenvoudigweg door de aanwezigheid van die oudere persoon. Die hoefde daar verder niets voor te doen.

Een sterke aanwijzing voor de waarschijnlijk meestal onbewust werkende positieve invloed van een leeftijdsgemengde sociale omgeving op het gedrag van adolescenten.

vrijdag 11 maart 2016

Armoede, verzorgingsstaat en basisinkomen

Het bericht Zijn we vergeten dat we een maatschappij zonder armoede willen? En nodig hebben? roept bij sommigen de vraag op waarom ik het niet verbonden heb met een pleidooi voor de invoering van het onvoorwaardelijk basisinkomen. Ik denk dat ik hen, waaronder Joop Böhm, een uitleg verschuldigd ben.

Het punt waar het om draait, staat in de titel van het bericht. De opbouw van de verzorgingsstaat na de Tweede Wereldoorlog was bedoeld om een economie en een maatschappij zonder armoede in te richten.

Niet alleen omdat armoede ellendig is voor degenen die er door getroffen worden, maar ook omdat het bestaan van armoede iets doet met degenen die niet arm zijn. Het verhoogt de algehele bestaansonzekerheid en dat maakt mensen gestresst, wantrouwend, zelfzuchtig en vijandig tegenover buitenstaanders. De gruwelen van het nazi-bewind en de Jodenvervolging hebben natuurlijk veel te maken gehad met het na de Tweede Wereldoorlog alom verbreide vaste voornemen om een verzorgingsstaat op te bouwen.

Maar het lijkt alsof die lessen zijn vergeten. In de kringen van politici en beleidsmakers wordt schamper gedaan over de verzorgingsstaat. Het garanderen van bestaanszekerheid wordt afgedaan als "pamperen". De verzorgingsstaat zou achterhaald en onhoudbaar zijn.

Armoede en werkloosheid worden als individuele problemen gezien, die op te lossen zijn door "disciplinering" en 'tegenprestaties". In plaats van volledige werkgelegenheid als macro-economische doelstelling na te streven, is het bon ton geworden om massawerkloosheid te zien als een middel om de lonen omlaag te brengen als aanpassing aan een nieuw marktevenwicht. In het neoliberale denken gaat het niet meer om wat mensen nodig hebben, maar is de markt van middel tot doel op zichzelf geworden.

Politiek gezien zijn de sociaal-democratie en de christen-democratie, die elk met eigen accenten die verzorgingsstaat hielpen opbouwen, hierin meegegaan. Het zacht gezegd eigenaardige Duitse economische denken, waarin vooral iedereen zijn eigen stoepje moet vegen en waarin mensen door pijn te lijden hun lessen moeten leren, is de Europese politiek gaan domineren. Update. Zie vandaag ook Barry Eichengreen daarover: Confronting the Fiscal Bogeyman.

Dat alles heeft de te verwachten nare gevolgen. In het politieke landschap is vrij baan voor demagogie en vreemdelingenhaat. Overeenkomsten met de jaren 30 van de vorige eeuw dringen zich op.

Mijn conclusie daaruit is dat de strijd, want een strijd is het, nu moet gaan over de verzorgingsstaat. En die strijd kan gewonnen worden, want ondanks alle neoliberale propaganda (there is no alternative) is de steun voor de verzorgingsstaat aanzienlijk. Mensen willen geen kleinere overheid en zijn bereid de belastingen daarvoor op te brengen.

Hoe zit dat dan met dat onvoorwaardelijk basisinkomen? Ik ben daar een voorstander van en vind dat het er moet komen. Maar dan als een sluitstuk van de verzorgingsstaat, niet als een alternatief daarvan. Zie Is het Onvoorwaardelijk Basis Inkomen het sluitstuk in de opbouw van de verzorgingsstaat?

Want ook met een basisinkomen zijn armoede en ellende niet de wereld uit. Ook dan is er een overheid nodig die zich om de pechvogels bekommert, die problemen hebben waar ook een basisinkomen niet aan tegemoetkomt . En een overheid die het tot zijn verantwoordelijkheden rekent om een macro-economisch beleid te voeren dat zorgt voor voldoende economische groei om basisinkomen en andere sociale voorzieningen in stand te kunnen houden.

De neoliberale staat is niet minder een nachtmerrie als hij een onvoorwaardelijk basisinkomen kent.

woensdag 9 maart 2016

Zijn we vergeten dat we een maatschappij zonder armoede willen? En nodig hebben?

Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft onderzoek gedaan naar armoede in Nederland over de periode 1989 tot 2013. In die periode is de armoede toegenomen en vooral ook de langdurige armoede. Dit geldt in de eerste plaats voor uitkeringstrekkers en pensioenontvangers. Onder uitkeringstrekkers ligt het armoedepercentage bijna viermaal zo hoog als onder de algemene bevolking.
Zo begint mijn nieuwe blog op Sociaalweb.nl. Lees hier verder: Zijn we vergeten dat we een maatschappij zonder armoede willen? En nodig hebben?

Update. Zie nu ook Armoede, verzorgingsstaat en basisinkomen.

Wangedrag hoort bij de financiële advisering. In de VS. En in Nederland

Luigi Zingales, auteur van A Capitalism for the People, verzuchtte vorig jaar in zijn Presidential Address aan de American Finance Association:
I fear that in the financial sector fraud has become a feature and not a bug.
Anders gezegd: wangedrag is in plaats van een zo nu en dan voorkomend foutje een normaal ingrediënt geworden van de financiële sector.

Daarbij denken we natuurlijk meteen aan de grote schandalen, waaraan in de media veel aandacht is besteed. Maar hoe zit het met fraude en wangedrag in de dagelijkse routine in die sector, zoals in de financiële advisering?

Het vereist grondig onderzoek om daar zicht op te krijgen. En precies zulk onderzoek is nu uitgevoerd als het gaat om de financiële advisering in de Verenigde Staten: The Market for Financial Adviser Misconduct.

Op basis van openbare gegevens construeerden de onderzoekers een dataset van alle, ongeveer 1,2 miljoen, financiële adviseurs over de periode 2005 tot 2015. Van ongeveer 7 procent van hen zijn een of meer gevallen van geregistreerd wangedrag bekend, met een bedrag van 40.000 dollar als mediaan van de aan de benadeelden uitbetaalde compensaties.

Deze gevallen van wangedrag zijn niet willekeurig over alle adviseurs verdeeld: een derde van hen is recidivist. En degenen die eerder in de fout gingen, gaan vijf maal zoveel opnieuw in de fout dan gemiddeld. Daaruit blijkt dat de marktwerking (reputatie) noch de regulering er voor zorgen dat de rotte appels uit de mand worden verwijderd.

Bovendien blijkt het wangedrag zich in bepaalde bedrijven te concentreren. En vaak zijn dat bedrijven waar ook meer wangedrag is geregistreerd van bestuurders en leidinggevenden.

Dat alles wil niet zeggen dat er niet tegen misdragingen wordt opgetreden. In de helft van de gevallen volgt ontslag, maar het blijkt dat de gestraften vrij snel weer bij een ander bedrijf aan de slag kunnen. En dat zijn, inderdaad, overwegend die bedrijven waar meer wangedrag voorkomt.

Als al deze gegevens openbaar zijn, hoe komt het dan dat consumenten zich hier niet tegen wapenen? Dat zal er aan liggen dat veel van hen daar niet genoeg deskundig en bijdehand voor zijn. Dat klopt, want het blijkt dat het wangedrag meer voorkomt in de bedrijven die zich specialiseren in de advisering aan zulke consumenten. Er bestaat kennelijk een soort niche in de markt waar fraude het meeste loont en waar bedrijven zich op richten.

De markt voor financiële advisering is wel heel duidelijk een geval van informatie-asymmetrie, een bekende vorm van marktfalen. Een vertrouwensmarkt dus. En reputatie en regulering blijken maar beperkt het misbruik van dat vertrouwen tegen te gaan.

Dat versterkt de redenen om te denken dat markten zonder vertrouwen niet goed kunnen werken.

En het laat weer eens zien dat er veel werk aan de winkel blijft om de monsterachtige kant van de vrije markt te temmen.

Blijft de vraag hoe het zit met de markt voor financiële advisering in Nederland. Je gedachten gaan natuurlijk meteen uit naar de woekerpolisaffaire. En nu naar het rentederivatendossier.

Update. Naar aanleiding van dit onderzoek bepleit Nir Kaissar veel hogere toelatingseisen en meer professionalisering van financieel adviseurs, evenals een ethische code. Net als medici kunnen financieel adviseurs veel schade aanrichten. Dat pleit voor met medische beroepen vergelijkbare eisen. Zie You Deserve a Better Financial Adviser. In dezelfde geest: Brokers Behaving Badly door Barry Ritholtz.

In Nederland is als ik het goed heb de zorgplicht van financiële dienstverleners geregeld in de Wijzigingswet financiële markten 2014. Die zorgplicht houdt onder meer in dat de dienstverlener in het belang van de klant dient te handelen. Veelzeggend dat zulks wettelijk dient te worden vastgelegd.

En zie nu ook over de Rabobank en de rentederivaten: Rabo-baas Draijer krijgt tuchtklacht aan z'n broek om renteswapdossier.

Het gaat nog even door. Nu in De Groene Amsterdammer over het gebrekkige toezicht op de bankensector: Toezichthouder AFM: een waakhond zonder tanden.

vrijdag 4 maart 2016

Het nieuwe regeerakkoord is al in de maak, bij het CPB - Opties voor het begrotingsbeleid

Als VVD en PvdA de rit uitzitten, dan hebben we over een jaar nieuwe verkiezingen voor de Tweede Kamer. Wat kunnen die verkiezingen betekenen?

Je krijgt daar wat zicht op door te kijken naar de CPB Policy Brief 2016/02 Opties voor begrotingsbeleid. Ik kan niet alle finesses daarvan goed beoordelen en hoop op commentaar van meer deskundigen. Ik zou graag weten wat bijvoorbeeld Bas Jacobs er van vindt.

Maar er vielen mij wel een paar zaken op en die vereisen geloof ik geen speciale deskundigheid.

In de eerste plaats is meteen duidelijk dat hier de kaders worden geschetst voor de nieuwe verkiezingsprogramma's. Natuurlijk staat er aan het eind van het rapport dat er nog politieke keuzes overblijven om gemaakt te worden, maar dat er grenzen worden gesteld waarbinnen dat mag gebeuren, is duidelijk.

Aan de ene kant is dat een goede zaak. Het is goed dat politieke partijen in het doen van verkiezingsbeloftes wat gedisciplineerd worden. Maar aan de andere kant is er het gevaar dat de analyses van het CPB klakkeloos overgenomen worden. En de kans daarop is levensgroot als je bedenkt dat de (macro-)economische deskundigheid van onze politici maar beperkt is. Dat geeft wel heel veel gewicht aan het CPB. Daarom is het belangrijk dat deze Policy Brief onderwerp van discussie wordt in de kring van economen.

In de tweede plaats valt me op hoe groot de gevolgen zijn van de invoering van de euro en van de Europese begrotingsregels voor de nationale beleidsvrijheid. Op een aantal plekken kom je passages tegen die er op wijzen dat een bepaalde optie wenselijk zou zijn, maar moet worden afgewezen wegens strijdigheid met die begrotingsregels. Omdat zulks ook in andere eurozonelanden zal spelen, ga je je afvragen hoe verstandig die regels in hun huidige vorm zijn. Ik moest even denken aan Wouter Bos, die in juni 2013 verklaarde dat het economisch gezien onverstandig was om zoveel te bezuinigen, maar dat het om politieke redenen, met het oog op die begrotingsregels, nu eenmaal moest. Zie Wouter Bos vindt doorgaan met fout beleid verstandig.

Verder valt me op dat het CPB als de drie belangrijke functies van de begroting naast allocatie en evenwichtige inkomensverdeling als derde macro-economische stabilisatie noemt. En daarmee dus een prominente plaats geeft aan het belang van het voeren van macro-economisch beleid. Dat is gegeven de buitenissige economische ideeën die door Duitsland aan de eurozonelanden worden opgelegd, helemaal niet vanzelfsprekend. Hier komt het conflict aan het licht tussen het Duitse ordo-liberale gedachtegoed, dat macro-economische vraagsturing als onzin van de hand wijst, en het Keynesiaanse macro-economische denken.

Tot nu toe domineert het Duitse denken, kritiekloos ondersteund door ons huidige kabinet. Denk aan de rol van Jeroen Dijsselbloem in de eurogroep en zijn karakterisering van de pogingen van de toenmalige Griekse minister van Financiën, Yannis Varoufakis, om een macro-economische discussie in gang te zetten als "verkiezingsretoriek". Waarschijnlijk begreep hij niet waar Varoufakis het over had.

En natuurlijk valt op dat het CPB een inschatting maakt van de negatieve gevolgen van de bezuinigingen voor de economische groei. De "tekortreducerende maatregelen" hebben de de groei in de jaren 2011-2017 met circa 0,7% per jaar verminderd. Daar voegt het CPB aan toe dat dit effect tijdelijk is als er geen hysterese-effecten zijn. Op de waarschijnlijkheid dat die er wel zijn, wordt wijselijk niet ingegaan.

Zie over de schade van het bezuinigingsbeleid eerder ook Bas Jacobs: Voorpaginanieuws: schade bezuinigingsbeleid 20-30 miljard euro per jaar, 200.000 tot 300.000 banen.

En over die hysterese: Hysterese: de schade van het bezuinigingsbeleid is niet alleen nog groter dan eerst gedacht, maar ook blijvend.

En tenslotte viel me op dat het CPB in deze berekening is uitgegaan van de standaardmultiplier, terzelfder tijd wijzend op de aanwijzingen dat  deze groter is in tijden van recessie. Met een grotere multiplier zou de berekende schade van het bezuinigingsbeleid dus ook groter zijn uitgevallen. Waarom dan toch van die standaardmultiplier uitgegaan?

Dat wordt in een noot op p. 8 uitgelegd. Daar wordt werk van Blanchard en Leigh genoemd, waarin die hoge multiplier in tijden van recessie wordt berekend. Maar die berekening zou zijn weerlegd in een "kritische update" door Möhlman en Suyker in een CPB achtergronddocument van vorig jaar. En Suyker is de auteur van de Policy Brief waar we het nu over hebben.

Maar diezelfde Suyker dus, vermeldt daarbij niet dat die "kritische update" scherp onderuit werd gehaald door zowel Paul Krugman als Brad deLong. Niet de minsten.

Merkwaardig dat het CPB, die toch geacht wordt om goed te informeren, zulks niet vermeldt.

donderdag 3 maart 2016

Mannen, mannelijkheid en statuscompetitie - en weer over Donald Trump

Vrouwen kunnen er ook wat van, maar statuscompetitie is toch op de eerste plaats een mannending.

Een manier waarop de strijd om status wordt uitgevochten bestaat er uit de eigen statuspositie te bevestigen of te verhogen door anderen te beledigen, te kleineren of te pesten. En dat dat vooral een mannending is (maar nogmaals, vrouwen zijn er niet vrij van), blijkt er uit dat veel van die beledigingen aantastingen zijn en als aantastingen zijn bedoeld van iemands zelfbeeld van mannelijkheid en mannelijke eer.

Statuscompetitie is tussen mensen altijd wel aanwezig, zij het vaak op de achtergrond. Als hij op de voorgrond staat, dan noemen we dat wel een eercultuur (culture of honor). Die term wordt gebruikt door Dov Cohen, Richard Nisbett en anderen, die daarmee de statuscompetitiecultuur van de zuidelijke Verenigde Staten aanduiden. Denk als voorbeeld aan het fraaie onderzoek Field experiments examining the culture of honor: The role of institutions in perpetuating norms about violence.

Èn vergis ik me nou met te denken dat je in de televisiedebatten tussen de Republikeinse presidentskandidaten, met Trump in de hoofdrol, die eercultuur volop in werking ziet? Dat de Republikeinse partij in de zuidelijke staten de meeste stemmen trekt, lijkt geen toeval.

Er is nu een mooi onderzoekje naar de rol van beledigingen en kleineringen en aantastingen van mannelijkheid (slurs) in die eercultuur: Slurs against masculinity: masculine honor beliefs and men's reactions to slurs. Zo vind je daar deze korte omschrijving van wat het betekent om je volgens die eercultuur te gedragen:
full realization of masculine honor as defined in the American South would require that men act bravely, assert their masculinity, have been socialized about the norms dictating masculine honor, hold their masculine honor beliefs as core moral values, act to defend others from threats, act to defend themselves from insult, and be firmly connected to family and community.
In het onderzoek werden mannen ondervraagd over hoe erg ze het zouden vinden om beledigd en gekleineerd te worden en hoe groot de kans zou zijn dat ze daar met fysiek geweld op zouden reageren. Ik citeer even de omschrijving van de zes soorten beledigingen waar het om ging:
Homophobic slurs consisted of faggot, queer, homo, and cocksucker. Feminine slurs consisted of bitch, pussy, cunt, and woman. Bravery slurs consisted of coward, wimp, sissy, and yellow. General personality slurs consisted of asshole, loser, dickhead, and douchebag. Intelligence slurs consisted of retard, dumbass, idiot, and moron. Physical slurs consisted of fat ass, weakling, tiny, and ugly
Het blijkt dan dat de homophobic, de feminine en de bravery beledigingen in de rangorde bovenaan staan. Voor homo, vrouw of lafaard te worden uitgemaakt, dat is in de eercultuur wel het ergste wat je gezegd kan worden en daar moet je dus het meest agressief op reageren, om je eer te verdedigen.

En verder blijkt dat degenen die het hoogst scoren op de Masculine Honor Beliefs Scale ook aangeven zich het meest beledigd te voelen en met het meeste fysieke geweld zouden reageren. Die schaal bestaat uit 35 stellingen waarvan je moet aangeven in hoeverre je het er mee eens of oneens bent. Voorbeelden zijn (in mijn vertaling):
  • Een man moet niet bang zijn om te vechten
  • Het is voor een man belangrijk om masculiener (mannelijker) te zijn dan andere mannen
  • Als kind is mij geleerd dat jongens zich altijd moeten verdedigen
  • Je zou een man prijzen die gewelddadig reageert op een belediging
  • Een man heeft de verantwoordelijkheid om zijn gezin te verdedigen
  • Als een man wordt beledigd, dan wordt zijn mannelijkheid beledigd
  • Voor een man hoort zijn gezin de hoogste prioriteit te hebben
Een baanbrekend onderzoek is het niet, maar het voegt wel weer iets toe aan ons inzicht in wat statuscompetitie inhoudt en welke vormen dat gedragspatroon kan aannemen.

En bedenk dat narcisten, met hun zucht tot beledigen van anderen, juist in een statuscompetitiecultuur gedijen en er op gebrand zijn om aan de top te komen. Zie Donald Trump en andere narcisten in de politiek. En zie Foute leiders vergeleken.

Update. Zie nu ook Een les in laatdunkendheid, waarin Joël van der Weele ingaat op een andere vorm van statuscompetitiegedrag: neerzien op anderen (laatdunkendheid). Met een link naar deze website, waar alle beledigingen van Trump zijn, nee, worden bijgehouden.

Update. En zie nu hier hoe Trump zijn mannelijkheid verdedigt: Trump Defends Manliness in Debate Centering on Rivals' Attacks. Je zou er om lachen als het niet zo treurig was.

dinsdag 1 maart 2016

Leidt het vaak verhuisd zijn tot sociale vluchtigheid?

Mensen zijn sociale dieren. Bij het opgroeien hechten we ons aan de vertrouwde relaties om ons heen. Evolutionair gezien boden die doorgaans de veiligheid die voor overleving nodig was. En dat opgroeien in die vertrouwde kring zorgt er voor dat we onze moedertaal aanleren en dat we een sociale en morele persoon worden.

Maar terwijl in de Paleo Sociale Omgeving die vertrouwde kring altijd aanwezig was en gedurende de levensloop aanwezig bleef, is dat in onze huidige wijze van samenleven niet meer gegarandeerd.

Daardoor kennen we natuurlijk de problemen van eenzaamheid.

Maar ook zien we dat het voor de ontwikkeling van kinderen uitmaakt of ze in een stabiele en vertrouwde sociale omgeving opgroeien of niet.

In het eerste geval leren ze dat mensen zijn te vertrouwen en ontwikkelen ze een veilige hechtingsstijl. Dat kun je een gunstige sociaal-emotionele en morele ontwikkeling noemen. Omdat mensen zijn te vertrouwen, ben je bereid om anderen bij te staan als ze hulp nodig hebben. Biologen spreken van een langzame levensloopstrategie. De mensen om je heen zijn goedwillend en blijven beschikbaar. Daardoor loont het om te investeren in de toekomst en directe behoeftebevrediging uit te stellen. Kansen die er nu zijn, zullen er in de toekomst ook nog zijn.

Dat ligt heel anders als de omgeving instabiel en onveilig is. De snelle levensloopstrategie is daarop het geëigende antwoord. Wees opportunistisch en sla toe als het kan. Vertrouw niemand. Je weet niet hoe lang je nog te leven hebt.

Bij die snelle levensloop past dat kinderen eerder in de puberteit komen, meisjes vroeger menstrueren en vroeger moeder worden. Dat alles gebeurt later in de langzame levensloop, samengaand met een hogere motivatie om een opleiding te (blijven) volgen. Zie Jay Belski's The Development of Human Reproductive Strategies. Progress and Prospects voor een overzicht van onderzoek.

Die beide levensloopstrategieën kun je zien als aanpassingen aan de aard van de sociale omgeving waar in je terecht bent gekomen. De menselijke sociale natuur is flexibel. Er zijn weliswaar allerlei aanwijzingen dat die langzame strategie aangenamer is en minder stressvol, maar gegeven een instabiele en onveilige omgeving is die snelle strategie dan toch "beter" dan die langzame.

Maar instabiliteit kan ook op een andere wijze tot stand komen, namelijk als mensen vaak van sociale omgeving wisselen. Zoals wanneer ze vaak verhuizen. We weten al dat het in je jeugd vaak verhuisd zijn een risicofactor is voor gezondheid en welzijn op latere leeftijd.

En nu is er de nieuwe studie Generalizing disposability: Residential mobility and the willingness to dissolve social ties die laat zien dat het vaak verhuisd zijn samengaat met een grotere sociale vluchtigheid. Dat wil zeggen, met het gemak waarmee je sociale contacten (partner, vrienden) inwisselt voor andere. Anders gezegd, met het onvermogen of gebrek aan bereidheid om je aan anderen te hechten. Vaak verhuisd zijn zal doorgaans betekenen dat relaties en vriendschappen zijn beëindigd en dat er andere voor in de plaats zijn gekomen. En dat lijkt er toe te leiden dat je een kijk op de sociale wereld ontwikkelt waarin mensen vervangbaar zijn.

En omdat verhuizingen en andere wisselingen van sociale omgeving, zoals door baanveranderingen, wel zo'n beetje bij de huidige samenleving horen, verklaart dat dus de grote mate van sociale vluchtigheid die je soms denkt waar te nemen. Update. En waar je jezelf soms op betrapt.