dinsdag 5 juli 2016

Loopt het kapitalisme op zijn laatste benen? Economische, maar ook sociaalwetenschappelijke inzichten

Loopt het kapitalisme op zijn laatste benen? Bas van Bavel geeft het antwoord in zijn pas verschenen boek The Invisible Hand? How Market Economies Have Emerged and Declined Since AD 500. Dus op naar de boekhandel.

Peter de Waard interviewt de auteur vandaag in De Volkskrant. Volgens Van Bavel zijn er in de mensheidsgeschiedenis drie eerdere markteconomieën geweest:
De drie markteconomieën die het dichtst bij de huidige komen zijn Irak in de vroege Middeleeuwen (8ste-12de eeuw), Italië in de hoge Middeleeuwen (11de-15de eeuw) en de Nederlanden in de late Middeleeuwen en vroegmoderne periode (14de-18de eeuw).'
En die hebben alle een cyclus doorgemaakt van ruwweg een eeuw voor de opkomst, een eeuw voor de bloei en een eeuw voor de neergang. En in alle gevallen is de neergang er mee begonnen dat markt en gelijkheid niet bleken te kunnen samengaan. Met als gevolg:
toenemende vermogensongelijkheid, waarbij de rijken niet meer investeren in productie, maar het geld investeren in de financiële markt of het aanwenden voor politieke invloed.'
En jawel, dat zien we nu natuurlijk ook gebeuren. De neergang is ingezet:
'Omdat de bezitsongelijkheid nu nieuwe hoogten bereikt en financiële markten en speculatie een steeds groter gewicht krijgen. Maar vooral omdat de marktelite begint haar geld te gebruiken om politieke invloed uit te oefenen. In Amerika zie je dit bijvoorbeeld in de financiering van verkiezingscampagnes en in de invloed van mediatycoons op de publieke opinie.'
Bas van Bavel is economisch historicus en omschrijft de "fundamentele mechanismen" die aan dit historische patroon ten grondslag liggen dus als economisch van aard.

Maar ligt daaronder niet nog een sociaalwetenschappelijke laag van sociale mechanismen die meer rechtstreeks uit de menselijke sociale natuur voortkomen? Ik denk even aan al die sociaalwetenschappelijke inzichten die op dit blog voorbijkwamen en die sterk doen vermoeden dat een eenmaal ingezet proces van toenemende ongelijkheid onomkeerbaar wordt. Hier zijn ze. Lees ze en trek je eigen conclusies:
  • Opgroeien in armoede in een welvarende maatschappij werkt negatief uit op de hersenontwikkeling die nodig is voor planning en impuls- en aandachtsbeheersing. Die vermogens helpen bij het succesvol volgen van een opleiding. Arm opgroeien verkleint dus de kans op maatschappelijk succes, waardoor armoede wordt doorgegeven aan kinderen.
  • Armoede gaat gepaard met de stress van zorgen over de toekomst en heeft daardoor negatieve effecten op het cognitieve functioneren. Omdat onze maatschappij een groot beroep doet op ons cognitieve functioneren, verkleint armoede dus de kans op maatschappelijk succes.
  • De stress van armoede en lage sociaaleconomische status heeft negatieve gezondheidseffecten en een slechte gezondheid verkleint de kans op maatschappelijk succes.
  • Een hogere sociaaleconomische status maakt mensen egoïstischer. Waardoor ze meer geneigd zijn tot inspanningen om de bestaande ongelijkheid, die in hun voordeel werkt, in stand te houden.
  • Mensen die qua persoonlijkheid aardiger zijn, en dus meer met anderen rekening houden, verdienen minder. Ze zijn minder maatschappelijk succesvol. Omgekeerd: onaardige mensen, die dus egoïstischer zijn, verdienen meer en zijn maatschappelijk succesvoller. En zullen dus meer geneigd zijn om te pogen de bestaande ongelijkheid in stand te houden.
  • Rijken hebben de neiging om bij elkaar in de buurt te gaan wonen (inkomenssegregatie) en vooral met elkaar om te gaan. Dat maakt het makkelijker om opinies te cultiveren die rijkdom moreel rechtvaardigen en die armoede toeschrijven aan individuele en moreel verwijtbare kenmerken ("ze zijn lui"). Waardoor rijken vooral geneigd zullen zijn om de bestaande ongelijkheid in stand te houden.
  • Mensen zijn geneigd om de bestaande ongelijkheid te onderschatten, waarschijnlijk doordat ze er niet goed over zijn geïnformeerd. Daardoor zullen dus degenen die minder ongelijkheid zouden willen, zich minder inspannen om die terug te dringen dan wanneer ze wel goed geïnformeerd waren.
  • Mensen die hun inkomen zien groeien doordat ze geld hebben gewonnen in een loterij, stemmen politiek gezien rechtser. Een inkomenstoename maakt rijker en doet mensen dus bijdragen aan politieke partijen die de bestaande ongelijkheid in stand willen houden.
  •  De rijken zijn machtiger dan de armen. En gevoelens van macht maken mensen minder empathisch. Dus leven rijken zich minder goed in in het lot van de armen. En zullen ze zich dus minder inspannen om dat lot te verlichten.
  • De rijkaards zijn succesvol geweest in de maatschappelijke statuscompetitie. En winnaars in een statuscompetitie hebben de neiging om neer te kijken op de verliezers en hen zelfs te vernederen. En dus om de bestaande ongelijkheid te rechtvaardigen. En verliezers hebben de neiging om zich daarbij neer te leggen in plaats van in opstand te komen.
    Bij al die aanwijzingen is er nu de studie Noblesse Oblige? Social Status and Economic Inequality Maintenance among Politicians bijgekomen. De onderzoekers laten zien dat (Amerikaanse) politici met een groter financieel vermogen meer tegen gelijkheidsbevorderende wetsvoorstellen stemden dan hun minder rijkere collega's. Je moet in het Amerikaanse politieke stelsel al flink rijk zijn, of de belangen van rijke vriendjes behartigen, om een verkiezingscampagne te kunnen bekostigen. Maar ook dan nog zijn het de rijksten onder hen die het meest tegen meer gelijkheid stemmen. Dit verband gold overigens alleen voor de Democraten. De Republikeins politici zijn sowieso tegen meer gelijkheid.

    Kan het zijn dat de instituties van de democratie te zwak zijn om een redelijke mate van gelijkheid in stand te houden? En is de toename van ongelijkheid een zichzelf versterkend proces? Zodat alleen revoluties, als die er al komen, daar verandering in kunnen brengen. Tot daarna het hele proces zich herhaalt. Een sombere gedachte.

    Geen opmerkingen: