zondag 5 maart 2017

De lokale verzorgingsstaat: bestaanszekerheid in het geding?

Op verzoek van het Trendbureau Overijssel schreef ik het essay De lokale verzorgingsstaat: bestaanszekerheid in het geding? Verschenen als Hoofdstuk 3 in: Hans Peter Benschop (red.), Nieuwe tegenstellingen. Wat doen we ermee? Den Haag: Boom bestuurskunde (p. 75-91)

Lees hieronder het begin en lees hier verder.


De lokale verzorgingsstaat: bestaanszekerheid in het geding?

Inleiding: “De gemeenschap, georganiseerd in de staat …”

Na de Tweede Wereldoorlog vond er een klein wonder plaats. Vrijwel voor het eerst in de geschiedenis van staten werd besloten om de fundamentele morele intuïties van samenwerking en delen op het niveau van de nationale staat te institutionaliseren. Er was een les geleerd van de crisis van de jaren dertig en van het toen opkomen van het nationaalsocialisme. De vreselijke gevolgen van gebrek aan bestaanszekerheid op grote schaal waren duidelijk geworden, zowel individueel als maatschappelijk. Zo overweldigend groot dat er grote tegenstellingen, maatschappelijke ontwrichting, oorlog en zelfs genocide uit bleken te kunnen voortkomen. 
 
Het algemeen gedeelde gevoelen was dat de maatschappij moest worden ingericht met het oog op het tegengaan van grote tegenstellingen door het streven naar bestaanszekerheid voor iedereen en dat een cruciale rol van de overheid daarin onvermijdelijk was. De Commissie-Van Rhijn, die al gedurende de oorlog aan het werk was gezet (Kappelhof 2004), formuleerde dit als volgt:
‘De gemeenschap, georganiseerd in de staat, is aansprakelijk voor sociale zekerheid en vrijwaring tegen gebrek van al haar leden, op voorwaarde dat deze leden het redelijke doen om zich die sociale zekerheid en vrijwaring te verschaffen.’
Dit werd het rechtsbeginsel voor de opbouw van de verzorgingsstaat (Giebels 2009). Het behelst de gedachte dat de staat uitvoerder is van de in de bevolking levende morele beginselen van de gemeenschap. De aansprakelijkheid “voor sociale zekerheid en vrijwaring tegen gebrek” kun je lezen als het gemeenschapsbeginsel dat burgers elkaar via de omweg van de staat bijstaan in het streven naar bestaanszekerheid. Volgens datzelfde beginsel mogen burgers van elkaar verwachten dat ze “het redelijke” doen om te voorkomen dat ze die bijstand nodig hebben.

Geen opmerkingen: