zondag 30 december 2018

Zondagochtendmuziek - Tchaikovsky “Symphony No 6 ’Pathétique’” (Santtu Mattias Rouvali • Göteborgs Symfoniker...

Zou het de tijd van het jaar zijn dat maakt dat de symfonieën van Tchaikovsky in mijn hoofd zitten? Als dat zo zou zijn, zou ik dat niet kunnen uitleggen.

Hoe dan ook, gistermiddag ging het op Radio 4 in het gesprek dat Hans Haffmans had met dirigent Otto Tausk ook even over Tchaikovsky. Otto Tausk, nu chef-dirigent in Vanvouver, was een tijd assistent van Valeri Gergiev bij het Rotterdams Filharmonisch Orkest. En vertelde dat hij daar van Gerviev leerde hoe je, op zijn Russisch, de symfonieën van Tchaikovsky moet uitvoeren.

Ik moest denken aan een uitzending jaren geleden van Diskotabel, toen Hans Haffmans dat nog deed, waarin uitvoeringen van een van die symfonieën werden vergeleken en waar die van het Götheborg Symfonie Orkest onder leiding van Neeme Järvi als veruit de beste uit de bus kwam.

Waarna ik me naar de Muziekbibliotheek spoedde. Sinds die tijd denk ik bij Tchaikovsky aan Neeme Järvi en het Götheborg Symfonie Orkest.

Na wat zoeken op YouTube vond ik deze recente uitvoering van de zesde symfonie, de Pathétique, door het GSO, maar nu onder leiding van de nieuwe, net als Järvi Finse, chef-dirigent Santtu-Matias Rouvali. Die kende ik nog niet, maar is iemand om te volgen. (Trouwens, Barbara Hannigan is een van de gastdirigenten van het GSO.)

Ja, op de een of andere manier past deze muziek bij de tijd van het jaar. Er is een bezonnen, donkere kant, waar je met die korte, donkere dagen, gemakkelijk in mee gaat. Maar er is ook de energieke, uitbundige kant, die je er aan doet denken dat de dagen weer bezig zijn langer te worden.

vrijdag 28 december 2018

Vrijwillige vuurwerkvrije zones, gaat dat werken?

Dit bericht gaat over die vrijwillige vuurwerkvrije zones, maar begint met een inleiding.

Als de maatschappij verandert, veranderen ook de problemen waar de sociale wetenschappen zich mee bezig houden. Of ze zouden moeten veranderen.

Denk wat dat laatste betreft aan de kritiek die de socioloog James S. Coleman uitoefende op de theorievorming in zijn vak. Die kritiek hield in dat de sociologie zich er maar langzaam rekenschap van gaf dat we in een maatschappij terecht zijn gekomen waarin we niet alleen meer als "natuurlijke personen" met elkaar omgaan. Een relatie tussen natuurlijke personen is er een van, zeg maar, mens tot mens.

De institutionele en juridische ontwikkeling van de laatste paar eeuwen heeft er immers toe geleid dat we naast de natuurlijke persoon ook de "rechtspersoon" kennen. Het gaat dan om zogenaamde formele organisaties, die met een bepaald doel en met een wettelijk kader zijn opgericht, zoals bedrijven, verenigingen, stichtingen, vakbonden, maar ook de democratische overheid en overheidsinstellingen. Coleman schrijft daarover in zijn Power and the Structure of Society (p. 14):
These "juristic persons" are intangible entities which none of us natural persons has ever seen. (...) In law, these persons must be treated somewhat differently from natural persons: they have no fixed life span, and thus may exist in perpetuity, they have no corpus, and thus cannot be physically imprisoned (though they can be punsihed in other ways, including death, a sentence not infrequently imposed by judges), they have no intrinsic capability of acting, and so must act through agents in the form of natural persons.
(Tussen haakjes: dat boekje uit 1974 is nog altijd lezenswaardig. En actueel, in een tijd van grote en machtige ondernemingen die een bedreiging zijn gaan vormen voor de democratische overheden. Lezenswaardiger dan dat latere, curieuze, omvangrijke en overambitieuze, boek van Coleman: Foundations of Social Theory uit 1990.)

Dit alles als, toegegeven, wat lange, inleiding tot waar het nu om gaat: de vrijwillige vuurwerkvrije zones. Want wat is het geval? Sinds we die democratische overheid en andere formele (dus in wetgeving en regels verankerde) organisaties kennen, is er de nieuwe sociaalwetenschappelijke problematiek van, om het maar eenvoudig te zeggen, wie wat moet doen.

Wat kunnen mensen het beste onderling zelf regelen, dus in hun relaties als natuurlijke personen? Welke taken moeten aan de overheid toevallen? Waarvoor kun je beter een organisatie oprichten dan het regelen in onderlinge, natuurlijke betrekkingen? (Denk ook aan het OMOP-schema.)

Veel van wat op dit blog in de loop van de jaren voorbij is gekomen, staat in het teken van precies die problematiek. Denk maar aan de overheidsonmacht in de jeugdzorg, waarin het erom gaat wat de overheid wel en niet kan doen als het om jeugd en gezin gaat.

En precies die vraag, naar wat een overheidstaak is en wat de mensen zelf beter kunnen doen, is in het geding als het gaat om het overheidsbeleid ten aanzien van het oudejaarsvuurwerk. Want vuurwerk geeft overlast. En leidt tot honderden vuurwerkslachtoffers, die naast menselijke ellende, medische kosten veroorzaken.

Technisch gezegd, vuurwerk gaat gepaard met zogenaamde negatieve externe effecten. Overlast voor anderen, die zich daar moeilijk aan kunnen onttrekken noch gemakkelijk een vergoeding kunnen opeisen. (Lees ook Asha ten Broeke vandaag in de Volkskrant.)

En een van de oplossingen daarvoor bestaat eruit dat de overheid de handeling die die externe effecten teweegbrengt, verbiedt. Een van de redenen dat we een overheid hebben is immers dat die verboden kan opleggen. Zo hebben we ook een rookverbod, onder meer vanwege de negatieve externe effecten van roken in openbare ruimtes.

Eerder noemde ik als een van de voordelen van een vuurwerkverbod dat het bestaan van dat verbod het mensen makkelijker maakt om er iets van te zeggen als iemand toch vuurwerk afsteekt. Je kunt dan immers die jongetjes die de hele dag met rotjes door de wijk lopen aanspreken met: jongens, het is niet alleen zo dat ik er last van heb, of dat mijn huisdier in paniek raakt, maar het is immers ook verboden. Het mag niet. Het bestaan van een verbod heeft ook sociale gevolgen.

Sociaalwetenschappelijk gezegd: het vergemakkelijkt de informele controle en sanctionering. En de effectiviteit daarvan hebben we gezien bij het in 2014 ingestelde verbod om overdag knalvuurwerk af te steken. Zie mijn bericht van 3 januari 2015: Een verbod kan effectief zijn, ook zonder (extra) handhaving - kijk maar naar het vuurwerkverbod.

Het is typisch een geval waarin niet of de overheid of de mensen zelf het moeten oplossen, maar waarin de overheid de mensen helpt om het zelf op te lossen. Niet of - of, maar en - en.

En dat is nu een inzicht dat met die vrijwillige vuurwerkvrije zones volledig in de wind is geslagen. De gemeente Utrecht omschrijft die zones als volgt:
Buurtbewoners maken met elkaar afspraken om geen vuurwerk af te steken in hun straat, rondom een pleintje of speeltuin of naast een park. De gemeente en de politie controleren dit niet, de bewoners maken zelf afspraken en spreken elkaar hierop aan.
Wilt u ook samen met uw buren een straat zonder vuurwerk? Maak dan gebruik van raamposters (zie afbeelding hiernaast). Deze liggen klaar op uw wijkbureau.
 Maar of dat gaat werken? Zonder de ondersteuning van een verbod?

Ik verwacht van niet.

zondag 23 december 2018

Zondagochtendmuziek - Weihnachtsoratorium - Nederlands Kamerkoor - Collegium 1704 | NTR | Avon...

De stuk voor stuk prachtige melodieën en ritmes blijven nog lang bij je. Woensdagavond de uitvoering van het gehele Weihnachtsoratorium (6 cantates) van Bach bijgewoond in de de Grote Zaal van TivoliVredenburg. Door het Nederlands Kamerkoor en het Praagse Collegium 1704 onder leiding van Peter Dijkstra.

Alle emoties ("affecten") kwamen voorbij. Genialer dan Bach, wat zou je je daarbij moeten voorstellen? En wat een uitvoering.

Biëlle Lutmer was er bij in de Lochemse Sint-Gudulakerk de avond daarvoor: Weihnachtsoratorium in Lochem verrast met power en subtiele kleuring van woorden en frasen (vier sterren).

Hier de uitvoering van woensdagavond in zijn geheel. Wat een voorrecht om daarbij geweest te zijn.

vrijdag 21 december 2018

De mensheidsgeschiedenis in drie stappen - 14 - In de strijd binnen de democratie heb je tegenstanders, in de strijd om de democratie heb je vijanden

Net zo als het niet gegarandeerd is dat we de voor het menselijk leven fatale opwarming van de aarde kunnen afwenden, is het bepaald niet zeker of in de derde stap van de mensheidsgeschiedenis de democratie zich zal weten te handhaven. De tijden zijn spannender dan je zou wensen. Zie hier het vorige bericht in deze reeks en hier alle berichten tot nu toe achter elkaar.

Over hoe het nu wereldwijd met de democratie gaat, schreven Steven Levitsky en Daniel Ziblatt het boek met de verontrustende titel How Democracies Die. What History Reveals About Our Future.

Het boek blinkt uit in historische beschrijvingen. Van gevallen waarin de democratie op zeep werd geholpen. Door Hitler in Duitsland. Mussolini in Italië. Péron in Argentinië. Pinochet in Chili. Marcos in de Fillipijnen. Fujimori in Peru. Chávez in Venezuela. Putin in Rusland. Erdogan in Turkije. Orbán in Hongarije. En natuurlijk uitgebreid over de strijd om de democratie in de Verenigde Staten nu Donald Trump daar aan de macht is. (Met misschien al binnenkort uitsluitsel hoe die strijd wordt beslecht.) Het is een huiveringwekkend rijtje.

De les die Levitsky en Ziblatt daaruit trekken is dat de democratie ook echt vijanden kent, autocraten die, vaak (altijd?) narcistisch, het niet kunnen verdragen in hun machtsstreven te worden beperkt door democratische spelregels.

En de les dat de aanhangers van de democratie tegen deze vijanden ook echt in het geweer moeten komen. Voorbeelden die in het boek voorbijkomen waarin dat verweer succes had (die ik niet kende) zijn België en Finland in de jaren 30 van de vorige eeuw.

Gezien vanuit de inzichten die je op dit blog vaak tegenkomt, is die strijd om de democratie er een tussen de morele intuïties van het gemeenschapspatroon en de neigingen van het statuscompetitiepatroon. De vijanden van de democratie streven een statushiërarchie na met henzelf aan de top. Terwijl de voorstanders een samenleving willen waarin iedereen meetelt en dezelfde rechten heeft.

Die strijd gaat, zo betogen Levitsky en Ziblatt, niet alleen over de expliciete spelregels van de democratie, zoals grondwet, eerlijke verkiezingen, vrije pers, onafhankelijke rechtspraak, maar ook over de ongeschreven regels. Die vatten ze samen als de normen van wederzijdse tolerantie en institutionele terughoudendheid.

De norm van wederzijdse tolerantie houdt in dat je binnen de democratie wel elkaars tegenstanders kunt zijn, maar niet elkaars vijanden. Dat je elkaar accepteert ook zonder dat je het met elkaar eens bent.
Die norm houdt wat mij betreft in dat je de democratie ziet als een collectieve zoektocht naar het beste beleid voor iedereen en je ervan bewust bent dat niemand de waarheid in pacht heeft. En dat het dus zaak is om iedereen aan die zoektocht mee te laten doen.
En die norm van institutionele terughoudendheid behelst het inzicht dat het aan de macht zijn in een democratie met zorg, wijsheid en, ja, terughoudendheid, dient te worden ingevuld. Dat je dus rekening houdt met de belangen van de minderheid die jou niet gekozen heeft. Het is de norm die tot uiting komt in verklaringen van overwinnaars van verkiezingen dat ze er voor iedereen zullen zijn.

Het zijn naast de geschreven regels vooral ook deze ongeschreven normen die duidelijk maken dat de idee van democratie voortkomt uit onze morele gemeenschapsintuïties, die ons in het verre verleden als jagers-verzamelaars aanzetten tot het voor de overleving noodzakelijke samenwerken en delen. De democratie is een hedendaagse uitingsvorm van die oeroude intuïties.

Net zo is het besef dat er ook vijanden van de democratie zijn, een hedendaagse uitingsvorm van het oeroude inzicht dat het gemeenschapspatroon altijd verdedigd moet worden tegen het statuscompetitiepatroon.

Binnen de democratie heb je tegenstanders (in die gezamenlijke zoektocht naar het beste beleid), maar in de strijd om de democratie heb je vijanden.

zaterdag 15 december 2018

De Onderwijsraad heeft gelijk dat leerlingen meer met klasgenoten met andere achtergronden in aanraking zouden moeten komen

De Onderwijsraad waarschuwt voor Doorgeschoten differentiatie in het onderwijsstelsel. Want daardoor draagt het onderwijs bij aan de toch al toenemende sociale segmentering. Een citaat:
mensen uit verschillende sociale lagen in de samenleving bewegen zich steeds meer in gescheiden groepen en treffen elkaar niet meer vanzelfsprekend. Ook in het onderwijs zien we deze sociale segmentering. Dit begint al bij de voorschoolse voorzieningen. Deze voorzieningen zijn gefragmenteerd en georganiseerd rond verschillende doelstellingen en verschillende doelgroepen, waardoor kinderen met een risico op achterstanden vaak gescheiden blijven van andere kinderen. In het basis- en voortgezet onderwijs gaan kinderen en jongeren uit diverse sociale groepen vaak naar verschillende scholen. Dit komt deels doordat kinderen en jongeren met eenzelfde sociale achtergrond in dezelfde wijk wonen en ook in die wijk naar school gaan. Daar komt bij dat scholen soms expliciet inspelen op de keuzevrijheid en wensen van (groepen) ouders. Zo profileren scholen zich als cultuurschool, technasium, bieden Cambridge English of nieuwe vakken, categoraal onderwijs of onderwijs op religieuze of pedagogische didactische grondslag. Dit gevarieerde aanbod leidt soms tot segmentering met ongewenste gevolgen. 
Ook de scheiding tussen sectoren, schoolsoorten, leerwegen en opleidingen in het onderwijsstelsel heeft tot gevolg dat verschillende groepen leerlingen elkaar niet meer vanzelfsprekend treffen. Cijfers van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) laten zien dat bijna driekwart van alle leerlingen in het voortgezet onderwijs is ingeschreven aan een brede scholengemeenschap waar alle schoolsoorten zijn vertegenwoordigd (zie onderstaand figuur). Maar ze laten ook zien dat het overgrote deel van die scholengemeenschappen de verschillende schoolsoorten aanbiedt op aparte locaties. Slechts 18% van de leerlingen op brede scholengemeenschappen zit op een locatie met alle schoolsoorten bij elkaar. 
Als jongeren met verschillende sociale achtergronden elkaar op school niet meer ontmoeten, komen ze minder in aanraking met leerlingen of studenten die andere inzichten en waarden hebben. Terwijl de school een plek zou moeten zijn waar jongeren kunnen oefenen in het omgaan met conflicten, het voeren van een dialoog, afwijkende meningen en gedragingen tolereren, respect opbrengen voor andersdenkenden en tot consensus komen. Scholen zijn bij uitstek de plaats waar jongeren moeten leren omgaan met verschillen. Wanneer daartoe minder gelegenheid is, kan het onderwijs jongeren maar beperkt voorbereiden op een pluriforme en democratische samenleving en maar beperkt bijdragen aan sociale samenhang in de samenleving.
Kunnen scholen inderdaad bijdragen aan sociale cohesie door leerlingen met verschillende achtergronden met elkaar in contact te brengen?

De toevallig net verschenen studie Familiarity Does Not Breed Contempt:Generosity, Discrimination and Diversity in Delhi Schools geeft inderdaad sterke aanwijzingen in die richting.

De onderzoeker, Gautam Rao (Harvard University, Cambridge) maakte gebruik van een dataset van 2300 leerlingen verspreid over 17 scholen in Delhi, India. Er was een beleidswijziging die inhield dat elitescholen verplicht werden om gratis plaatsen aan te bieden aan arme leerlingen. Maar doordat sommige scholen hiervan werden vrijgesteld en andere scholen een jaar later aan deze nieuwe verplichting mochten voldoen, kon door een vergelijking tussen die twee groepen scholen (wel of geen arme leerlingen) nagegaan worden wat de effecten waren van de verandering.

Rao keek in het bijzonder naar de effecten van contact met arme klasgenoten op het gedrag van de rijke leerlingen. En zijn resultaten zijn nogal opvallend.

Zo bleek dat de rijke leerlingen met arme klasgenoten zich meer pro-sociaal gedroegen dan de rijke leerlingen zonder arme klasgenoten, gemeten aan hun bereidheid om vrijwilligerswerk en liefdadigheidswerk te doen. Ook waren ze rechtvaardiger in een afgenomen Dictator-spel, waarin je gevraagd wordt om iets te verdelen over jezelf en "een andere persoon", waarbij het niet uitmaakte of die andere persoon arm of rijk was.

Bovendien bleek dat het hebben van arme klasgenoten ertoe leidde dat rijke leerlingen minder arme leerlingen discrimineerden.

Gingen rijke leerlingen minder presteren door de aanwezigheid van arme klasgenoten? Een vaak gehoord mogelijk bezwaar van rijke ouders. Op een samengestelde index van prestaties op de vakken Engels, Hindi en wiskunde bleek dat niet het geval.

In India zijn de verschillen tussen arm en rijk aanzienlijk groter dan in ons land. Maar dat is eigenlijk geen reden om te denken dat de resultaten in ons land geheel anders zouden uitvallen.

De Onderwijsraad heeft dus wel een punt met het advies om het onderwijs meer zo in te richten dat leerlingen van verschillende groepen meer met elkaar in contact komen. Dat zou inderdaad bevorderlijk zijn voor de sociale cohesie.

Geheel in overeenstemming overigens met de bekende contacthypothese.

vrijdag 14 december 2018

In deze cruciale periode van de mensheidsgeschiedenis hebben we de democratie nodig. Maar die wordt bedreigd - De mensheidsgeschiedenis in drie stappen - De 18 berichten tot nu toe bij elkaar

We bevinden ons in een cruciale periode van de mensheidsgeschiedenis. Onze omgang met de natuur en met de aarde bedreigt ons bestaan. Het is niet zeker of we het coronavirus de baas kunnen worden. En ook als dat wel lukt, lijkt het zeker dat er nieuwe virussen zullen opduiken. Het verlies aan biodiversiteit bedreigt de natuur en daarmee onze voedselvoorziening en onze bestaansvoorwaarden. De wijze waarop we nu in ons voedsel en in onze energiebehoefte voorzien, leidt tot een catastrofale opwarming van de aarde, die we alleen door heel snel handelen misschien kunnen afwenden.

En alsof dat nog niet genoeg is, leiden de onzekerheden die daardoor en door de neoliberale politiek van de afgelopen decennia zijn aangewakkerd, tot bedreigingen van de democratie. Bestaansonzekerheid maakt mensen vatbaar voor narcistische leiders bij wie alles om zichzelf draait, die kiezers een rad voor de ogen draaien en tegen elkaar opzetten. Juist nu we hem hard nodig hebben om de grote uitdagingen te lijf te kunnen gaan, is het onzeker of de democratie zich zal weten te handhaven.

Daarmee is de instandhouding en zelfs verdere verdieping van de democratie een extra uitdaging in deze cruciale periode.

Over de plaats van de democratie in de mensheidsgeschiedenis schreef ik eerder de volgende 18 berichten op dit blog. Ze zouden een vertrekpunt kunnen vormen voor verdere beschouwingen en analyse. Daarom heb ik ze hier, voor de toegankelijkheid en het overzicht, onder elkaar gezet.


Bericht 1
Het begin van de mensheidsgeschiedenis is nog niet zo gemakkelijk te bepalen. Volgens deze goed bijgehouden Wikipedia-pagina waren er rond 300.000 jaar geleden, of misschien nog vroeger, de eerste mensen, d.w.z. de eerste anatomisch moderne mensen (Homo sapiens). Laten we daar maar even vanuit gaan.

Die eerste stap moet naar alle waarschijnlijkheid gelokaliseerd worden in Oostelijk Afrika. Er zijn aanwijzingen dat onze vroege voorouders zich voor de uitdaging gesteld zagen van een zich door een periode van afkoeling terugtrekkend regenwoud. Daarvoor in de plaats kwam er een savannelandschap, waarin voedsel meer over de ruimte verdeeld was en waarin jagen op groot wild een vereiste was om re kunnen overleven.

Onze voorouders pasten zich aan die nieuwe uitdagingen aan door een sociaal arrangement dat ik eerder de Paleo Sociale Omgeving noemde. Die uitdagingen brachten met zich mee dat je in je eentje moeilijk kon overleven. Ook was het risicovol om je, zoals in het regenwoud, groepsgewijs te verplaatsen, omdat het dan kon gebeuren dat je als groep niet tijdig genoeg voldoende voedsel vond.

Het nieuwe sociale arrangement, de eerste menselijke sociale uitvinding, bestond uit samenwerken en delen. Gestileerd gezegd; aan het begin van de dag verspreiden we ons vanuit het basiskamp over de ruimte in kleine groepjes op zoek naar voedsel, aan het eind van de dag keren we terug en verdelen we het voedsel over iedereen, ook over degenen die niets gevonden hebben.

Voor dat samenwerken en delen was nodig dat afscheid moest worden genomen van het oudere sociale patroon, dat van de statushiërarchie (het Alfamannetjesmodel). In dat patroon was er het voortdurende conflict (statuscompetitie) tussen mannen om het monopolie over de voortplanting en dus over de vrouwtjes. Overwinnaars werden de baas in een statushiërarchie, tot ze door hun opvolger werden afgezet. Er was eenvoudig gezegd, ongelijkheid, zich uitend in een behoorlijk grote mate van seksuele dimorfie.

Daartegenover kon dat samenwerken en delen alleen goed slagen bij een grote mate van gelijkheid. Wilde iedereen gemotiveerd zijn om er aan deel te nemen, dan moest wel verzekerd zijn dat je aan het eind van de dag meedeelde ook als jezelf niets kon inbrengen. Dat betekende dat de groep min of meer moest kunnen garanderen dat egoïsme en de neiging tot statuscompetitie werden onderdrukt. Degenen die de baas wilden spelen en die meer wilden dan anderen moesten te horen, en te voelen, krijgen dat zulk gedrag niet werd geaccepteerd.

Precies daarin ligt de oorsprong van ons vermogen tot moreel gedrag, onze morele intuïties. Oftewel pro-sociaal gedrag of, beter, gemeenschapsgedrag. We werden geselecteerd op het vermogen om met anderen rekening te houden en niet alleen maar voor onszelf te zorgen. Vandaar dat we schuld- en schaamtegevoelens kennen.

Maar we zijn geen morele automaten. Onze sociale natuur is ambivalent, want die neiging tot statuscompetitie, die kennen we ook nog. Die periode van jagen en verzamelen en dus van de Paleo Sociale Omgeving duurde lang, in vergelijking met de duur van de mensheidsgeschiedenis verreweg de langste periode, maar niet zo lang dat egoïsme en statuscompetitie volledig werden weg geselecteerd.

Dat kwam wel heel duidelijk aan het licht na de overgang van jagen-verzamelen naar het beoefenen van de landbouw. De tweede stap in de mensheidsgeschiedenis.

Bericht 2
De eerste stap van de mensheidsgeschiedenis begon met de "keuze" van onze vroegste voorouders om het inkrimpende tropisch regenwoud te verlaten en zich aan te passen aan het savannelandschap.

Die aanpassing had nogal wat om het lijf. Er werd een compleet nieuwe sociale structuur gevormd, die van egalitaire groepen die samenwerkten en deelden. Tussen die groepen bestonden overwegend vriendschappelijke relaties. Door onderlinge uithuwelijking, maar ook doordat er nauwelijks aanleidingen waren voor conflicten.

Als er lokale "overbevolking" dreigde, en dus de natuurlijke hulpbronnen schaars dreigden te worden, dan kon men zich meer over de ruimte verspreiden. Groepen splitsten en een deel trok verder. Zo verspreidden mensen zich gaandeweg en stapje voor stapje, waarschijnlijk vanuit Oostelijk Afrika, over nagenoeg het gehele aardse landoppervlak.

Dat alleen al wijst er op dat we hier te maken hebben met een heel succesvolle leefwijze. Die "Paleo Sociale Omgeving" hield onder meer in:
  • het gezamenlijk zorgen voor en grootbrengen van de kinderen (cooperative breeding)
  • waardoor kinderen vroeger en dus onrijper konden worden geboren, want moeders draaiden niet alleen voor de zorg op
  • waardoor de hersenen en de hersenomvang na het geboren worden zich verder konden ontwikkelen
  • wat het mogelijk maakte om zich qua sociale intelligentie aan te passen aan de uitdagingen van het complexe groepsleven waarin moest worden samengewerkt en gedeeld. Zie ook Menselijke intelligentie is uitkomst van op hol geslagen selectie
  • die sociale intelligentie (empathie, gedeelde intentionaliteit, sociaal leren) ging gepaard met een grotere algemene intelligentie. Zie Social intelligence: from brain to culture
  • waardoor allerlei fysieke verschijnselen beter konden worden begrepen
  • wat o.a. er toe leidde dat vuur werd beheerst en dat voedsel kon worden bereid
  • bereiding van voedsel (koken) bevorderde het delen en dus de sociale samenhang, want als je kookt, kost het weinig meer moeite om dat voor een groep te doen
  • koken had daarnaast als voordeel dat er minder energie nodig was voor de vertering en dus voor het darmstelsel, waardoor er meer energie beschikbaar kwam voor de ontwikkeling en de activiteit van de hersenen
  • wat weer de toename van intelligentie bevorderde. Zie voor meer Catching Fire. How Cooking Made Us Human (2009) van Richard Wrangham
  • door die toegenomen intelligentie en doordat we ondertussen rechtop waren gaan lopen, konden we wapens (stokken, stenen, pijlen) gebruiken
  • die waren niet alleen geschikt voor de jacht, maar dienden ook ter bevordering van de gelijkheid
  • want de fysieke kracht, zoals die van de chimpansee alfa-mannetjes, werd minder doorslaggevend, als iedereen over een wapen kon beschikken. Zie De oorsprong van ons pro-sociale gedrag: grote hersenen en wapens
  • waardoor de seksuele dimorfie afnam en daarmee de gelijkheid tussen mannen en vrouwen toenam
  • door dit alles was er een sociale structuur waarin geselecteerd werd op de morele intuïties van het gemeenschapsgedrag, die nodig waren voor dat o zo belangrijke samenwerken en delen
  • en als die intuïties eens een keer tekortschoten, dan kon degene die de baas wilde spelen of die zich egoïstisch gedroeg door de groep op zijn nummer worden gezet. Zie dit bericht over het werk van Christopher Boehm.
Deze, nog onvolledige, opsomming maakt al wel duidelijk dat die eerste stap van de mensheidsgeschiedenis een ingewikkeld geheel van processen vormde, met allerlei positieve terugkoppelingen.

Het resultaat was dat een heel succesvolle leefwijze ontstond, die het dus mogelijk maakte om de aarde vrijwel geheel te "veroveren". 

Maar dat succes zorgde ook voor de noodzaak van de tweede stap. Uiteindelijk konden gevallen van lokale overbevolking niet meer worden opgelost door verdere verspreiding over de ruimte.

Waardoor moest worden overgestapt op intensievere onttrekking van hulpbronnen aan de aarde. Door landbouw. Daarom in het volgende bericht over de Agrarische Revolutie.

Bericht 3
Voor het overgrote deel van de mensheidsgeschiedenis, 95 tot 98 procent, voerden mensen de uiterst succesvolle leefwijze van het jagen en verzamelen en het samenwerken en delen.

Die lange periode begon met de eerste stap in de mensheidsgeschiedenis: de aanpassing aan het savannelandschap, waarvoor dat samenwerken en delen een vereiste was. Gaandeweg bleek dat die manier van samenleven ook geschikt was om onder andere geografische en klimatologische omstandigheden een bestaan op te bouwen.

Zoals in het vorige bericht uiteengezet, was voor dat samenwerken en delen een behoorlijke mate van sociale harmonie noodzakelijk. Voor het toentertijd bestaan van die harmonieuze en vreedzame verhoudingen zijn velerlei aanwijzingen. Ik stond daar eerder, hier en hier en hier, bij stil.

Dat wil ook weer niet zeggen dat er geen conflicten en geweld voorkwamen. Want het handhaven van de harmonie was een collectieve opgave, omdat egoïsme en statuscompetitie, nog altijd in de menselijke sociale natuur aanwezig, moesten worden bestreden.

En dat kon wel degelijk, in laatste instantie, met gebruik van geweld gepaard gaan. Het schijnt dat Richard Wrangham daar meer informatie over verschaft in zijn nieuwste , nog te verschijnen boek The Goodness Paradox: The Strange Relationship Between Virtue and Violence in Human Evolution.

Dat collectieve onderdrukken van egoïsme, statuscompetitie en de daaruit voortkomende conflicten, werd sterk bemoeilijkt met de introductie van de landbouw, zo ongeveer 8 - 10.000 jaar geleden.. Het was overigens niet zo dat mensen de landbouw "uitvonden", maar er na lang aarzelen tot overgingen omdat door de toegenomen lokale bevolkingsdichtheid de opbrengsten van het jagen en verzamelen verminderden.

Daar waar landbouw het gemakkelijkst te beoefenen was, zoals in het gebied van de Eufraat en de Tigris, begon het met vallen en opstaan en verspreidde het zich. Lees daarover vooral Guns, Germs, and Steel. The Fates of Human Societies van Jared Diamond. In het Nederlands vertaald als Zwaarden, paarden en ziektekiemen. de ongelijkheid in de wereld verklaard.

Dat gebeurde inderdaad met vallen en opstaan, want het was een uiterst hachelijke onderneming. Jared Diamond noemde het de grootste vergissing die de mensheid ooit heeft gemaakt. Want de landbouw bracht allerlei plagen met zich mee: mislukte oogsten en dus hongersnood, en epidemieën, door het houden van vee en huisdieren. We stonden daar bij stil in de berichten over het Oerboek van de mens. zoals hier en hier.

Maar daar kwam nog bij dat de landbouweconomie gepaard ging met grote ongelijkheid en daarmee tot grootschalige conflicten, zeg maar oorlogen. De nog steeds bestaande neigingen tot egoïsme en statuscompetitie konden niet langer collectief worden onderdrukt en kregen een sociale vorm in de statushiërarchieën van vorstendommen en keizerrijken. En in onderdrukking en slavernij.

Dat pas met de introductie van de landbouw, met de Agrarische Revolutie, het grootschalige geweld de mensheidsgeschiedenis binnenkwam, stuit nog wel eens op ongeloof. De aanwijzingen ervoor komen o.a. uit de bestudering en vergelijking van nog waargenomen jagers-verzamelaarssamenlevingen en tuinbouw- en kleinschalige landbouwsamenlevingen.

Een recente studie is Implications of the Neolithic Revolution for Male-Male Competition and Violent Conflict van Menelaos Apostolou. Hij laat met de gegevens van de Standard Cross-Cultural Sample van 186 pre-industriële samenlevingen zien dat gewelddadige conflicten (op de basis van statuscompetitie tussen mannen) talrijker zijn in landbouwsamenlevingen dan in jagers-verzamelaarssamenlevingen.

De tweede stap in de mensheidsgeschiedenis bestaat er dus uit dat op landbouw werd overgestapt en dat daarmee een eind kwam aan de daarmee vergeleken harmonieuze en vreedzame sociale verhoudingen van de jagers-verzamelaarssamenlevingen.

Bericht 4
De tweede stap in de mensheidsgeschiedenis, de overgang naar de landbouwsamenlevingen, is op de tijdlijn van de gehele geschiedenis nog maar kort geleden. Zo kort geleden, 8-10.000 jaar, dat het nu, in 2018, misschien nog wel te vroeg is om te concluderen dat het een verstandige stap was. En niet, zoals in de woorden van Jared Diamond, de grootste vergissing die de mensheid ooit gemaakt heeft.

De sociale gevolgen van de Agrarische Revolutie zijn ronduit dramatisch te nomen. De nog altijd in de menselijke natuur aanwezige drang tot statuscompetitie, als erfenis meegegeven door de gemeenschappelijke voorouder van chimpansee en mensachtigen, kon in de nieuwe economische verhoudingen niet meer goed worden beteugeld.

Er ontstonden plotsklaps aanspraken op eigendom: land, water, werktuigen, gebouwen, voorraden, ja, zelfs vrouwen en slaven. En er ontstonden dynastieën, die hun bezittingen wilden doorgeven aan volgende generaties. De institutie van het eerstegeboorterecht ontwikkelde zich, maar ook de jongere zonen moesten tevreden worden gesteld. Waardoor elke dynastie een prikkel had om land en bezittingen uit te breiden. En dus kwamen legers en oorlogen de mensheidsgeschiedenis binnen.

Zo kwamen er de eerste staten, met een sterke man aan het roer, met belastingheffing, een bureaucratie, een onderdrukkingsapparaat en een leger. Zorgvuldig doordachte en uitgewerkte statushiërarchieën, maar wel gemodelleerd naar het Alfamannetjes-model van de primaten. Wat jagers-verzamelaars niet kenden en niet wilden kennen, grote ongelijkheid, armoede en rijkdom naast elkaar, werd hét kenmerk van de landbouwsamenleving.

Anders gezegd, het statuscompetitiepatroon overheerste het gemeenschapspatroon.

Maar helemaal weggevaagd was dat laatste ook weer niet. Het had zich teruggetrokken op het onderste niveau van het maatschappelijk bouwwerk. Het niveau van, zeg maar, de werkers op het land, de boeren die zich dorpsgewijs organiseerden en er zo zorg voor droegen dat iedereen genoeg opbrengsten had om er zelf van te leven en om aan de eisen van de kasteelheer te voldoen.

Dit hield bijvoorbeeld in dat de individueel bewerkte gronden, naast de gemeenschappelijke weidegronden, periodiek werden herverdeeld, zodat de beste gronden rouleerden. Een aardige beschrijving van die dorpsgemeenschappen vind je in Functional and historical explanations for village social organization in northern Europe van Robert H. Layton.

En, niet te vergeten, denk ook aan al die vormen van zelf-organisatie van boeren en vissers, die werden bestudeerd door Elinor Ostrom. Die voor haar werk in 2009 de Nobelprijs voor economie kreeg toegekend. Zie in dat verband de berichten op dit blog achter het label Elinor Ostrom.

Dat gemeenschapspatroon van samenwerken en delen wist zich dus in die landbouwsamenlevingen in het verborgene te handhaven. In het verborgene, in die zin dat de geschiedschrijvers er maar weinig aandacht voor hadden en zich vooral concentreerden op de beschrijvingen van de vorstenhuizen.

Dat het zich toch wist te handhaven, en in de menselijke sociale natuur aanwezig bleef, zorgde er voor dat er in de mensheidsgeschiedenis ook nog een derde stap kon worden gezet.

Bericht 5
De eerste stap van de mensheidsgeschiedenis was het begin: het ontstaan van de moderne mens in en door de aanpassing aan het uitdijende savannelandschap in Oostelijk Afrika, waarschijnlijk zo'n 300.000 jaar geleden. Die aanpassing hield in dat mensen zich door jagen en verzamelen en een sociaal patroon van samenwerken en delen een bestaan verschaften.

Die aanpassing was zo succesvol dat er zo ongeveer 8.000 tot 10.000 jaar geleden een moment kwam dat op verschillende locaties de bevolkingsdichtheid zo hoog werd dat mensen landbouw begonnen te beoefenen en zich vestigden. Dit noemen we de Agrarische Revolutie. De gevolgen van deze tweede stap waren immens. In termen van de Dual Mode-theorie uitgedrukt: omstandigheden dienden zich aan waaronder het statuscompetitiepatroon in de maatschappelijke verhoudingen ging overheersen boven het gemeenschapspatroon. De oeroude neiging tot het vormen van statushiërarchieën kon weer de overhand nemen. Er kwamen vorstendommen en keizerrijken, er heerste ongelijkheid tussen arm en rijk en tussen mannen en vrouwen en onderdrukking en slavernij.

Door allerlei oorzaken, teveel om hier op te sommen, begon een paar honderd jaar geleden een ontwikkeling die leidde tot wat we de Industriële Revolutie zijn gaan noemen. Volgens Rosenberg en Birdzell, Jr. (How the West Grew Rich. The Economic Transformation of the Industrial World) begon die ontwikkeling in het Westen in de Middeleeuwen, breidde in de eeuwen daarna de handel zich uit en begon zo ongeveer in de periode 1750 - 1850 de ontwikkeling van de industrie. En tegen het eind van de negentiende eeuw waren zo ongeveer de institutionele voorwaarden, zoals nieuwe eigendomsverhoudingen, aanwezig die grote ondernemingen mogelijk maakten.

Het kapitalisme brak door. De derde stap in de mensheidsgeschiedenis werd gezet. En dat is nog zo kort geleden dat je kunt zeggen dat we nu, in 2018, ons nog midden in die derde stap bevinden. Zodat we dus ook nog niet weten hoe die geschiedenis verder zal gaan.

Een van de vele gevolgen was dat de vraag naar arbeid, en vooral ook naar geschoolde arbeid, toenam. Die vraag concentreerde zich in de industriële gebieden, dus in de steden. Dat proces van verstedelijking ging gepaard met intensivering en schaalvergroting van de landbouw. Was in Nederland in 1807 nog 40 procent van de beroepsbevolking werkzaam in de landbouw en visserij, dat aandeel was in 1989 gedaald tot 1 à 2 procent (CBS, Statistiek in tijdreeksen). Het grootste deel van de daling kan overigens worden toegeschreven aan de periode na de Tweede Wereldoorlog.

Die toename van de vraag naar arbeid en van de concentratie ervan in de fabrieken en de stedelijke gebieden, was cruciaal, omdat de instandhouding van de grote ongelijkheid van de landbouwsamenleving erdoor werd bemoeilijkt. Er waren weliswaar de nieuwe rijken, de kapitalisten, maar die vonden een tegenwicht in de georganiseerde arbeid, de vakbeweging. En parallel daaraan was er op het niveau van de nationale staat de opkomst van het algemeen kiesrecht en dus van de democratie.

En de democratie, waarin iedereen meetelde, is niets minder dan een nieuwe sociale vorm waarin de morele intuïties van het samenwerken en delen een uitdrukking vonden.

Bericht 6
De derde stap van de mensheidsgeschiedenis begon met de opkomst van de industrie en daarmee van het proletariaat, de stedelijke arbeidersklasse.

Door het proces van de enclosures, de privatisering van de gemeenschappelijke landbouwgronden, al vroeg begonnen in Engeland, maar zich in de negentiende eeuw uitbreidend over het vasteland, transformeerde de subsistence economy in een op winst gerichte economie, die in handen was van grootgrondbezitters. Onteigende kleine boeren en overbodig geworden boerenknechten trokken naar de steden, waar de nieuwe fabrieken voor een nieuwe vraag naar arbeid zorgden.

Er is een uitbundige historische literatuur waarin dit proces wordt beschreven en gedocumenteerd. In mijn boekenkast staan:
Karl Polanyi, The Great Transformation. The Political and Economic Origins of Our Time
Robert L. Heilbroner, De ontwikkeling van de economische samenleving
J.L. Hammond en Barbara Hammond, The Village Labourer 1760 - 1832. A Study of the Government of England Before the Reform Bill
Brian Inglis, Poverty and the Industrial Revolution
Een klassieker, helaas niet in mijn boekenkast, is
E.P Thompson, The Making of the Englsih Working Class
Maar hier gaat het nu om de vraag wat er gebeurde met die morele gemeenschapsintuïties die in de landbouwsamenlevingen op het dorpsniveau tot uitdrukking waren gekomen in de collectieve zorg dat iedereen in staat was om het hoofd boven water te houden. Door de onderlinge afhankelijkheid en vertrouwdheid waren de voorwaarden daar nog behoorlijk aanwezig om de morele intuïties van samenwerken en delen in de onderlinge verhoudingen te vertalen.

De trek naar de steden vond vaak plaats via de sociale netwerken die in het platteland hun oorsprong hadden. Die naar de stad meegenomen sociale verbanden maakten het mogelijk om elkaar bij te staan in geval van nood. Je kon bij ziekte of ongeval of overlijden van een naaste op wat hulp en bijstand van kennissen rekenen.

Die onderlinge hulpverlening werd gaandeweg breder georganiseerd, in Engeland in de vorm van de friendly societies, in Amerika van de fraternal societies (in mijn boekenkast: David T. Beito, From Mutual Aid to the Welfare State. Fraternal Societies and Social Services, 1890 - 1967) en in Nederland van de "bussen", de onderlinge fondsen, voorlopers van de ziekenfondsen en uitvaartverzekeringen.

We zien dus, aan het begin van de derde stap van de mensheidsgeschiedenis, dat die morele intuïties van samenwerken en delen nog een concretisering vinden in de zelf-organisatie van de onderlinge hulpverlening. Die zelf-organisatie was niet volledig dekkend, want er was daarnaast ook nog de liefdadigheid en er waren de Armenwetten.

En gaandeweg het proces van industrialisering zien we dat wat aanvankelijk nog door zelf-organisatie geregeld wordt, overgaat naar oftewel de markt (commerciële verzekeringen) oftewel naar de overheid (sociale zekerheid, gezondheidszorg).

Die uitbreiding van zowel de markt als de overheid moet de voorwaarden hebben gecreëerd voor het proces naar democratisering van de overheid, dus voor de introductie van het algemene, passieve en actieve, kiesrecht.

En natuurlijk kon dat democratische idee dat iedereen moest mee kunnen beslissen, zo om zich heen grijpen doordat er nog steeds die morele gemeenschapsintuïties bestonden. De democratie was een poging om, na de ellendige ongelijkheden in de landbouwsamenlevingen, weer wat van de gelijkheid van de jagers-verzamelaarssamenlevingen terug te veroveren, maar nu op het grootschalige niveau van de nationale staat.

En nu, in 2018, weten we dat dat terugveroveren van de democratie en de gelijkheid nog steeds een opgave is.

Bericht 7. En over Edy Korthals Altes
De derde stap in de mensheidsgeschiedenis begon met de Industriële Revolutie en die is nog maar zo kort geleden op de schaal van die gehele geschiedenis dat we er nog middenin zitten en dus nog niet weten waar hij op zal uitlopen.

In dat vorige bericht sloot ik af met de constatering dat verschillende elementen van die Industriële Revolutie, maar vooral de toename van de vraag naar arbeid en in het bijzonder ook geschoolde arbeid, de aanzet gaven tot democratisering van de nationale staten. De ontwikkelingen brachten een stedelijk proletariaat voort, dat zich gemakkelijker als een maatschappelijke kracht liet organiseren dan de agrarische bevolking. Waardoor belangenbehartigende organisaties ontstonden, zoals vakbonden en socialistische en sociaal-democratische politieke partijen.

Dat streven naar democratisering en gelijkberechtiging kon zo snel de kop opsteken en brede aanhang verwerven doordat de kiemen ervan nog steeds in de menselijke sociale natuur aanwezig waren. De morele jagers-verzamelaarsintuïties die gericht waren op samenwerken en delen, zochten, nu de kansen daartoe zich aandienden, een verwerkelijking in de instituties van het algemeen kiesrecht (begin vorige eeuw) en van de verzorgingsstaat (tweede helft vorige eeuw).

Een en ander ging gepaard met een geweldige wetenschappelijke en technische vooruitgang, verbetering van de gezondheidszorg, intensivering van de landbouw en winning van fossiele energiebronnen.

Nu, in 2018, zijn we op een punt aanbeland, waar twee grote uitdagingen zich aandienen die we het hoofd zullen moeten bieden om zicht te houden op een toekomst van de mensheid:
  • de uitdaging van de onderlinge verhoudingen. Zullen we het met de Industriële Revolutie in het leven geroepen kapitalisme zo kunnen vormgeven dat het blijft voldoen aan onze behoeften aan democratie, gelijkberechtiging en mensenrechten?
  • de uitdaging van onze verhouding tot de aarde. Zullen we met zijn allen (democratie!) in staat zijn om het kapitalisme en onze manier van leven zo om te buigen dat we die kenmerken van Moeder Aarde in stand houden die ons tot nu toe ten dienste hebben gestaan? Anders gezegd: zullen we een circulaire economie tot stand weten te brengen? En zullen we over kunnen gaan op een duurzame landbouw?
Het zich aandienen van deze twee uitdagingen is eigenlijk niet meer te missen. Er zijn er die nog de ogen ervoor willen sluiten, maar dat gaat hen steeds moeilijker af.

In dat verband is het natuurlijk niet toevallig hoe sterk deze twee uitdagingen overeenkomen met de twee eisen waaraan volgens Kate Raworth het vak economie zou moeten voldoen. Enerzijds de eis dat de economie (als een doughnut) naar binnen toe begrensd is door de aard van de menselijke basisbehoeften en naar buiten toe door de eindigheid van de aarde en haar natuurlijke hulpbronnen.

En als je die uitdagingen in je hoofd hebt, dan lees je natuurlijk ook met grote interesse en instemming dat mooie interview dat Fokke Obbema in de Volkskrant had met de 94-jarige oud-diplomaat Edy Korthals Altes: 'De nieuwe mens stemt mij hoopvol'. Ik citeer even zijn antwoord op de vraag wat de zin van ons leven is:
Dat is een grote vraag die vooral gaat woelen naarmate we ouder worden. Omdat hij verband houdt met: waar ben ik mee bezig geweest? Was dat wel meer dan het najagen van ijdelheden? Ik zou nuchter willen beginnen: de zin is wakker worden en ons bewust worden van de fundamentele relatie met de oergrond van ons bestaan en ons richten op de grondwet in ons leven. Dat is voor mij de liefde voor de mens en de natuur.
De liefde voor de mens: de eerste uitdaging, die van de onderlinge verhoudingen. De liefde voor de natuur: de tweede uitdaging, die van onze verhouding tot de aarde.

Korthals Altes denkt dat er "een nieuwe mens" nodig is om die uitdagingen het hoofd te bieden. Als antwoord op de vraag wat hij toekomstige generaties toewenst:
Mensen, besef wat mens-zijn is. (stilte) Want dat is een ongelofelijk wonder en een enorm voorrecht. Dus kom in beweging. Maak er ernst mee. Richt je niet op miljonair worden, maar zet je in voor een nieuwe, rechtvaardige samenleving en een nieuw denken over vrede en veiligheid. Met hart en ziel. De krachten die we zelf in het leven hebben geroepen, zoals ongelijkheid en klimaatverandering, dwingen ons die nieuwe mens te verwezenlijken. Als we dat niet inzien, loopt het vast.
Die nieuwe mens, natuurlijk, die moet er komen. Maar hij is eigenlijk al heel oud, de mens namelijk, die de morele intuïties ontwikkelde om samenwerken en delen mogelijk te maken.

Die moet zich alleen nog wel even instellen op de twee uitdagingen waar we nu tegen aanlopen.

Bericht 8. Democratie bedreigd door het gevaar van de Grote Ondernemingen en dus van het Grote Geld
Wat valt er zoal te zeggen over de eerste van de twee grote uitdagingen waar we op dit punt in de mensheidsgeschiedenis voor staan? De uitdaging dus van de onderlinge verhoudingen: zullen we het met de Industriële Revolutie in het leven geroepen kapitalisme zo kunnen vormgeven dat het blijft voldoen aan onze behoeften aan democratie, gelijkberechtiging en mensenrechten?

Nu, in 2018, bestaat die uitdaging er allereerst uit dat de democratie zich wellicht niet weet te handhaven tegenover de bedreigingen die uitgaan van de marktmacht van de grote internationale ondernemingen en de daarmee gepaard gaande grote inkomens- en vermogensongelijkheid.

Die marktmacht en die ongelijkheid konden sterk groeien sinds zo ongeveer in de jaren 80 van de vorige eeuw het neoliberalisme de politiek ging domineren, de rol van de overheid en van de vakbeweging werd teruggedrongen en de verzorgingsstaat werd afgebouwd. Dat laatste, na 2008, vooral ook door het  neoliberale, maar economisch onzinnige, geloof dat je als overheid in een recessie moet bezuinigen.

Die gegroeide marktmacht en de eruit voortkomende concentratie van kapitaal aan de top bedreigt langs twee wegen de democratie: enerzijds de weg van de beïnvloeding van de politiek door de aan voorwaarden gebonden financiering van politieke partijen en politici (minder omfloerst gezegd: door corruptie) en anderzijds door ontwijking van de belastingen en witwaspraktijken door de grote, internationale ondernemingen.
Er is, bedenk ik nu, nog een derde bedreiging. Die gaat ervan uit dat de concentratie van kapitaal aan de top leidt tot financialisering van de economie, d.w.z. tot nog meer concentratie en tot een afname van investeringen in de reële economie. Waardoor de winsten toenemen en de lonen stagneren of zelfs in koopkracht dalen. Daardoor leeft een toenemend deel van de bevolking in bestaansonzekerheid en zonder veel hoop op een betere toekomst. Ideale omstandigheden voor rechts-extreme politici, die het ongenoegen weten om te buigen in de richting van vijandigheid tegenover de zwakkeren (uitkeringstrekkers), de vreemdelingen en de vluchtelingen.
Die eerste weg, die van de illegale of zelfs gelegaliseerde corruptie, treedt wereldwijd op, maar het is toch bovenal de Amerikaanse politiek die ervan doortrokken is. En je kunt inderdaad zeggen dat daar de corruptie gelegaliseerd is, namelijk sinds het Citizens United besluit van het Hooggerechtshof in 2010 dat grote ondernemingen onbeperkte hoeveelheden geld mogen besteden aan het aanprijzen van politieke partijen en hun kandidaten. Omdat die sommen geld niet direct besteed worden aan de verkiezingscampagnes, zouden ze niet kunnen leiden tot corruptie of tot de schijn van corruptie. Zacht gezegd een opvallende redenering, die slecht verbloemt waar het echt om gaat.

In het volgende bericht meer over de tweede weg, die van belastingontwijking en witwaspraktijken. En in dat verband over Thomas Piketty's Capital in the Twenty-First Century (2014).

Maar ook over American Capitalism van John Kenneth Galbraith, van lang geleden (1956), maar hoe actueel in 2018. De eerste Nederlandse vertaling, Kapitalisme en welvaart, verscheen in 1965 als aula-pocket en staat nog steeds in mijn boekenkast. In 1993 is het terecht opnieuw, met een nieuwe introductie, uitgegeven, en daarvan is in 2008 een Nederlandse vertaling verschenen.

Bericht 9. Democratie bedreigd door het Grote Geld; Piketty en Galbraith
We zijn in dit relaas van de mensheidsgeschiedenis aangekomen op een punt dat we met de democratie, de verzorgingsstaat, de gelijkberechtiging en de mensenrechten zich een collectief project zien ontwikkelen dat eruit bestaat de oeroude morele gemeenschapsintuïties in nationale en internationale instituties vorm te geven. Dat project is nog maar kort aan de gang, zeg één of anderhalve eeuw. En nu, in 2018, weten we nog niet goed of het zal slagen.

Omdat we er nog middenin zitten, is het bovendien moeilijk om een goed overzicht te krijgen en te houden van alle ontwikkelingen die zich afspelen en die de uitkomst kunnen beïnvloeden. Aan het eind van het vorige bericht was ik tot de tussentijdse conclusie gekomen dat het goed zou zijn om stil te staan bij het werk van Thomas Piketty (2014) en bij dat van John Kenneth Galbraith (1956).

Bij Piketty's Capital in the Twenty-First Century, omdat daar, in Hoofdstuk 12 (Global Inequality of Wealth in the Twenty-First Century), de extreme concentratie van vermogens en vermogensgroei sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw zo goed naar voren komt. Er kwamen meer miljardairs en het aandeel van de miljardairs in het wereldwijde inkomen stegen. De inkomens van de rest bleven daar sterk bij achter.

Ee een flink deel van dat geconcentreerde kapitaal, tenminste 10 procent van het wereld Bruto Nationaal Inkomen, maar waarschijnlijk meer, bevindt zich in belastingparadijzen. Dit is, zo merkt Piketty op, een extreem hoog bedrag, meer dan tweemaal zoveel als de vermogenspositie van de groep rijkste landen (Japan, Europa, Verenigde Staten).

Een wel heel sterke aanwijzing dat er zoiets als het Grote Geld bestaat en dat degenen die dat Grote Geld vergaard en gecumuleerd hebben, er goed in slagen om het aan de belastingheffing te onttrekken. En dus een sterke aanwijzing dat de democratie in gevaar is.

Vandaar dat Piketty tot de conclusie komt dat er een wereldwijde progressieve belastingheffing op kapitaal nodig is om deze zichzelf versterkende kapitaalsaccumulatie een halt toe te roepen. Dat lijkt, zoals hij ook zelf opmerkt, voorlopig een utopisch ideaal. Maar misschien onvermijdelijk in een geglobaliseerde wereld met vrij verkeer van kapitaal.

In dat verband is het voor de hand liggend om het betoog van John Kenneth Galbraith uit de jaren 50 van de vorige eeuw terug in de herinnering te roepen. Dat inhield dat er op markten machtsposities kunnen ontstaan en dat die machtsposities voorafgaand aan de Crash van 1929 in de Verenigde Staten aanzienlijk waren. Uit de Nederlandse vertaling van American Capitalism (mijn Aula-pocket uit 1965):
Hier was een macht die invloed had op de prijzen die de gewone man betaalde, op het loon dat hij ontving; een macht die het formidabelste obstakel naar omvang en ervaring betekende dat een nieuwe onderneming in de weg stond. Wat zou zo'n macht wel niet kunnen aanrichten als de omvangrijke hulpbronnen ervan gebruikt zouden worden voor politieke corruptie en het beïnvloeden van de openbare mening?
Dat bracht Galbraith ertoe om zijn theorie van de tegengestelde machten (countervailing powers) te ontwikkelen. Die dus inhield dat er op markten machten kunnen ontstaan, waar een tegengestelde macht tegenover moet staan om economische schade te voorkomen. Die tegenmacht ontstaat soms vanzelf, maar vaak is daar een helpende hand van de overheid bij nodig. Die dus ook inhield dat je markten niet zomaar aan zichzelf kunt overlaten.

Of de overheid moet zelf die tegenmacht vormen, door een herverdelingsbeleid met progressieve belastingheffing op inkomen en vermogen. En in een geglobaliseerde economie moet dat dus ook een geglobaliseerde belastingheffing zijn.

En zolang die er niet is, ja, dan gaat dat proces van kapitaalsaccumulatie aan de top en stagnatie bij de rest gewoon door. Dat is dus niet alleen economisch schadelijk, maar tegelijk sterk bedreigend voor de democratie.

Denk aan Galbraith: wat zou zo'n macht wel niet kunnen aanrichten?

Bericht 10.  Ongelijkheid is ook altijd machtsongelijkheid en macht heeft tegenmacht nodig
We zijn bij de derde stap van de mensheidsgeschiedenis aangekomen. De stap richting de democratie, de gelijkberechtiging, de verzorgingsstaat en de mensenrechten. Maar of de mensheid in staat zal zijn om die stap te voltooien is bepaald nog niet zeker.

Het allesoverheersende probleem waar we mee geconfronteerd worden is dat van de sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw sterk toegenomen ongelijkheid.

Er zijn al talloze rapporten en artikelen en boeken verschenen die die toename documenteren. Ik verwijs nu maar even naar het eerder op dit blog verschenen bericht Was de explosie van CEO-beloningen een kwestie van normverandering?

Daarin zie je voor de Verenigde Staten een grafiek van hoe de beloningen van de ondernemingsbestuurders (CEO's) zich ontwikkelden in vergelijking met de van de gewone werknemers. Je ziet de plotselinge en sterke stijging van die ratio eind jaren tachtig, waarna er fluctuaties optreden die samenhangen met het barsten van de internetzeepbel (1997 - 2000) en de Grote Financiële Crisis van 2008 - 2010). Die er op wijzen dat de economie met de toename van de ongelijkheid instabieler werd. De grafiek eindigt in 2011, toen de CEO's bijna 300 maal meer verdienden dan de gewone werknemer, vergeleken met 20 maal zoveel in de jaren 60 en 70.

In datzelfde bericht zie je ook een veelzeggend plaatje dat iets zegt over de oorzaken van die sterke toename van de ongelijkheid. De grafiek namelijk die laat zien hoe de marginale belastingtarieven van de hoogste inkomens zich ontwikkelden tussen 1916 en 2011. Je ziet dat het tarief voor de inkomstenbelasting in de jaren 50, 60 en 70 nog op 90 procent lagen, maar daarna stapsgewijs en snel halveerden. In ieder geval een deel van die toegenomen ongelijkheid is dus een gevolg geweest van bewust beleid. Het neoliberale beleid dat meer ongelijkheid juist goed zou zijn voor iedereen.

Grote ongelijkheid bergt grote gevaren in zich, doordat er processen optreden die maken dat die ontwikkeling onomkeerbaar wordt. Ik heb ze opgesomd in het bericht Loopt het kapitalisme op zijn laatste benen? Economische, maar ook sociaalwetenschappelijke inzichten.

Een van die gevaren is dat ongelijkheid altijd ook machtsongelijkheid is. En machtsongelijkheid vormt uiteraard een bedreiging voor de democratie en de gelijkberechtiging. De verleiding van machtigen om hun macht uit te oefenen ter behartiging van hun eigen belangen is over het algemeen onweerstaanbaar.

Vandaar dat John Kenneth Galbraith in de jaren 50 van de vorige eeuw zijn, nu nagenoeg vergeten, maar wel heel actuele, theorie van de tegengestelde machten (countervailing powers) ontwikkelde. Je kunt zijn betoog lezen alsof het nu geschreven is.

Als je naar "reëel bestaande" markten kijkt, in tegenstelling tot de markten met volledige concurrentie uit sommige leerboeken, dan zie je dat daar machtsconcentraties kunnen optreden. Die kunnen soms als vanzelf een tegengestelde macht oproepen, maar dat is niet gegarandeerd. Als dat niet zo is, dan ligt daar een taak voor de overheid. Meer daarover in het volgende bericht, maar nu alvast Galbraith zelf aan het woord (geciteerd uit de Nederlandse vertaling van American Capitalism):
Aangezien het verschijnsel der tegengestelde (vind ik beter dan het "contrasterende" van de vertaler) machtsposities van groot praktisch belang is, ook al vond het lange tijd in de economische en politieke theorie geen erkenning, zouden we, in overeenstemming met onze sterk pragmatische benadering, van de overheid verwachten dat zo'n machtspositie voorwerp zou zijn van een groot stuk wetgeving en overheidsbeleid. (...)
In feite is in de moderne tijd het steunen van tegengestelde machtsposities misschien wel de voornaamste binnenlandse taak in vredestijd geworden van de federale regering.
Dat komt nogal actueel over, nu de Verenigde Staten worstelen met een groot monopolieprobleem:
The Monopolization of America.

En dan hebben we het nog niet eens over de macht van de grote internationale ondernemingen: Break up Facebook (and while we're at it, Google, Apple and Amazon).

Bericht 12. De strijd om de democratie is de strijd voor gelijkheid
Zal de sinds de jaren 80 van de vorige eeuw sterk toegenomen ongelijkheid ons verhinderen om de derde stap van de mensheidsgeschiedenis, die naar democratie, gelijkberechtiging, verzorgingsstaat en mensenrechten, te voltooien?

Waarom is die ongelijkheid de grote hinderpaal? Een antwoord op die vraag komt naar voren als je bedenkt dat die derde stap een collectieve poging is om onze samenlevingen en de internationale orde vorm te geven langs de lijnen van onze morele gemeenschapsintuïties. De intuïties die ons er in de lange periode van de jagers-verzamelaarssamenlevingen toe brachten om samen te werken en te delen.

Maar die jagers-verzamelaarssamenlevingen waren, als voorwaarde en als uitkomst, sterk egalitair. Alleen bij een grote mate van gelijkheid lukt het om samen te werken en te delen. En door dat samenwerken en delen en daarmee gelijk op de altijd sluimerende neigingen tot statuscompetitie en het vestigen van een statushiërarchie te onderdrukken, bleef die gelijkheid in stand.

Diezelfde morele intuïties motiveren ons om nu al ruim een eeuw te streven naar democratie, verzorgingsstaat, gelijkberechtiging en mensenrechten, de vier wenselijkheden die nauw met elkaar zijn verbonden. En dat is zo gekomen doordat de Industriële Revolutie de vraag naar geschoolde arbeid deed toenemen, een beweging die de voorwaarden schiep voor een toename van gelijkheid en dus voor de wens naar democratie en wat daarmee samenhangt.

De achterliggende gedachte is dus dat gelijkheid de cruciale factor is die de beweging richting de democratie in werking stelt. En dat diezelfde democratie ervoor zorgt dat gelijkheid in stand blijft.

Dat betekent dat de strijd die we nu gevoerd zien worden voor de democratie samenvalt met de strijd voor gelijkheid. En dat de tegenstanders in die strijd degenen zijn die die gelijkheid juist niet willen. Die zich ertegen verzetten omdat ze zichzelf zien als verheven boven anderen. Boven anderen die niet dezelfde voorrechten behoren te hebben als zijzelf.

Degenen dus bij wie het statuscompetitiepatroon overheerst boven het gemeenschapspatroon. Zie de berichten achter het label Dual-Mode theorie, in het bijzonder:
Bericht 13. Over gelijkheid, klassenstrijd, tegengestelde machten en de actualiteit van John Kenneth Galbraith
Als gelijkheid zo cruciaal is voor de democratie, dan is het op zijn minst een van de belangrijkste opgaven voor de democratische overheid om gelijkheid te bevorderen. Daarbij gaat het uiteraard niet om gelijkheid als eenvormigheid, maar om gelijkheid in economische levenskansen en bestaanszekerheid en daarmee in de vrijwaring van onderdrukking en vernedering.

We zien ook dat veel van het overheidsbeleid (mede) gericht is op gelijkheidsbevordering. Denk alleen maar aan het onderwijsbeleid, de gezondheidszorg, de sociale zekerheid en de progressieve belastingheffing.

Maar er is daarnaast ook het beleid dat erop gericht is om op de markt gegroeide machtsposities te neutraliseren door het bevorderen van tegengestelde machtsposities. Dan komen we op het terrein van de leer van de countervailing powers, die John Kenneth Galbraith na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde (zie het elfde bericht).

Volgens die leer is het wel degelijk mogelijk dat op een markt machtsposities ontstaan en blijven bestaan. Als die niet als vanzelf een tegenmacht oproepen, zoals de vakbeweging tegen de macht van de werkgevers, is het zaak voor de overheid om zo'n tegenmacht te bevorderen.

Volgens de redenering die we in deze reeks van berichten volgen, is zo'n beleid gemotiveerd door onze morele gemeenschapsintuïties. Die ons ertoe brengen om onderlinge verbondenheid te benadrukken (iedereen telt mee) en rechtvaardige verhoudingen en onderlinge samenwerking als wenselijk te zien.

Waarbij we ons realiseren dat de menselijke sociale natuur ambivalent is en dat er dus altijd een strijd zal zijn met onze neigingen tot statuscompetitie en dus tot het willen overheersen van anderen. Die strijd is deels een innerlijke strijd en deels, doordat mensen verschillen, een interpersonele, zeg maar politieke, strijd.
Hier ligt, bedenk ik me nu, enige overeenkomst met wat Karl Marx (1818 - 1883) dacht over de menselijke soort (das Gattungswesen), die volgens hem een innerlijke drijfveer heeft om de communistische gemeenschap na te streven, maar dat doel alleen langs de weg van de klassenstrijd kan bereiken.
Ik vroeg me af wat er bij Galbraith is te vinden over de motivering achter zijn theorie van de tegengestelde machten.  Ik geef hieronder een aantal citaten door die in dat verband interessant zijn (uit de Nederlandse vertaling van American Capitalism, de Aula-pocket editie van 1965).
Het scheppen van een tegenwicht tegen alle machtsposities op een markt is op z'n minst theoretisch te rechtvaardigen. (p. 138)
Men zal het er zeker over eens zijn dat in deze eeuw het politieke en economische leven in Amerika aan kracht gewonnen heeft als gevolg van de verbeterde positie van arbeiders en boeren - twee belangrijke en vroeger achtergestelde groepen. Een kleine vijftig jaar geleden werden de arbeidsverhoudingen in Amerika gekarakteriseerd door gemelijkheid, haat en angst. De houding van de boeren onderscheidde zich door diep gewortelde gevoelens van onveiligheid en minderwaardigheid. (...) Arbeiders en boeren leefden in het besef dat zij hoe dan ook onderworpen waren aan de macht van anderen. Het was daardoor onvermijdelijk dat met het tot ontwikkeling komen van tegengestelde machtsposities deze gevoelens zouden veranderen, en dat gebeurde dan ook. In plaats van minderwaardigheids- en onveiligheidsgevoelens kwam er een goed ontwikkeld besef van gelijkwaardigheid en zelfvertrouwen.(...)
Harmonische sociale verhoudingen lijken een aannemelijke doelstelling. Het lijkt bevorderlijk voor het algemeen welzijn dat er op een gegeven moment niet een openlijke of onderdrukte revolutie ontstaat. Verandering en vernieuwing, die als voornaamste doel het verminderen van sociale spanningen hebben, zijn in de economie echter niet erg in tel, althans niet bij hen die zich helemaal richten op het concurrentiemodel als maatschappelijke norm. Er zijn sommigen die wel een beetje onrust willen accepteren als dat dienstig kan zijn voor zo'n bewonderenswaardig doel. Voor anderen is dit niet iets waar de economen zich druk over moeten maken. Zij kunnen het straatoproer gadeslaan vanuit hun vensters. (p. 145-6) 
En ik herken daarin zowel het gemeenschapsstreven (harmonische sociale verhoudingen, verminderen van sociale spanningen) als het idee van een strijd die gevoerd moet worden (met de aanhangers van het concurrentiemodel, die wel wat onrust willen accepteren, omdat ze die veilig van achter hun vensters kunnen gadeslaan).

Tot slot van dit bericht kan ik de verleiding niet weerstaan om een passage te citeren waarin Galbraith de toenmalige toestand in de Verenigde Staten beschrijft die bestond door het nog ontbreken van tegengestelde machtsposities. Want hoewel allerlei omstandigheden verschillen, we hebben het over de jaren 40 en 50 van de vorige eeuw, zou die beschrijving met enige aanpassingen (vervang de arbeiders uit die tijd door de Amazon-werknemers van nu) ook zo maar kunnen slaan op wat wij nu, in 2018, meemaken.
Er zijn nog enkele miljoenen Amerikanen die over geen enkele organisatie beschikken om zich op de markt te doen gelden en wier levensstandaard en welvaart duidelijk blijk geven van de gevolgen daarvan. Hierbij zijn bijvoorbeeld een twee miljoen landarbeiders inbegrepen, de volkomen vergetenen in Amerika. Zij kennen geen enkele sociale zekerheid in hun werk - er zijn maar weinigen die niet per dag opgezegd kunnen worden. Ze genieten slechts in beperkte mate de voordelen van sociale zekerheid; gewoonlijk worden ze niet beschermd door een compensatie voor wat een nogal riskant beroep is; velen hebben geen vaste verblijfplaats; wat hun betaald wordt, is verre van fraai. Een aandeel in de winsten uit de recent ontwikkelde machtspositie van de boeren op de markt moet nog overgeheveld worden naar degenen die bij hen in loondienst zijn.
Dan zijn er ook nog de ongeorganiseerde arbeiders in de stad, zij die aan de rand van de georganiseerde arbeidersbeweging staan en - misschien de belangrijkste van allemaal - de beroepscategorieën die in het verleden alle streven naar economische macht hebben afgezworen. Onderwijzers, intellectuelen, gemeente- en rijksambtenaren hebben over het algemeen vermeden zich te organiseren als iets dat niet helemaal netjes was; ook omdat men geloofde dat werkgevers en de samenleving als geheel hun belangrijkheid wel zouden erkennen en hen dienovereenkomstig zouden betalen. (p. 148-149)
Galbraith was in die tijd een zeer invloedrijke econoom. Overheden namen zijn lessen ter harte.

Lessen die na de opkomst van het neo-liberalisme in de jaren 80 van de vorige eeuw weer werden vergeten. Of wetens en willens aan de kant werden gezet.

Ook dat was een episode in de onophoudelijke strijd om waar we met zijn allen met de maatschappij naartoe willen: meer of juist minder democratie, verzorgingsstaat, gelijkberechtiging en mensenrechten.

Bericht 14. In de strijd binnen de democratie heb je tegenstanders, in de strijd om de democratie heb je vijanden
Net zo als het niet gegarandeerd is dat we de voor het menselijk leven fatale opwarming van de aarde kunnen afwenden, is het bepaald niet zeker of in de derde stap van de mensheidsgeschiedenis de democratie zich zal weten te handhaven. De tijden zijn spannender dan je zou wensen. 

Over hoe het nu wereldwijd met de democratie gaat, schreven Steven Levitsky en Daniel Ziblatt het boek met de verontrustende titel How Democracies Die. What History Reveals About Our Future.

Het boek blinkt uit in historische beschrijvingen. Van gevallen waarin de democratie op zeep werd geholpen. Door Hitler in Duitsland. Mussolini in Italië. Péron in Argentinië. Pinochet in Chili. Marcos in de Fillipijnen. Fujimori in Peru. Chávez in Venezuela. Putin in Rusland. Erdogan in Turkije. Orbán in Hongarije. En natuurlijk uitgebreid over de strijd om de democratie in de Verenigde Staten nu Donald Trump daar aan de macht is. (Met misschien al binnenkort uitsluitsel hoe die strijd wordt beslecht.) Het is een huiveringwekkend rijtje.

De les die Levitsky en Ziblatt daaruit trekken is dat de democratie ook echt vijanden kent, autocraten die, vaak (altijd?) narcistisch, het niet kunnen verdragen in hun machtsstreven te worden beperkt door democratische spelregels.

En de les dat de aanhangers van de democratie tegen deze vijanden ook echt in het geweer moeten komen. Voorbeelden die in het boek voorbijkomen waarin dat verweer succes had (die ik niet kende) zijn België en Finland in de jaren 30 van de vorige eeuw.

Gezien vanuit de inzichten die je op dit blog vaak tegenkomt, is die strijd om de democratie er een tussen de morele intuïties van het gemeenschapspatroon en de neigingen van het statuscompetitiepatroon. De vijanden van de democratie streven een statushiërarchie na met henzelf aan de top. Terwijl de voorstanders een samenleving willen waarin iedereen meetelt en dezelfde rechten heeft.

Die strijd gaat, zo betogen Levitsky en Ziblatt, niet alleen over de expliciete spelregels van de democratie, zoals grondwet, eerlijke verkiezingen, vrije pers, onafhankelijke rechtspraak, maar ook over de ongeschreven regels. Die vatten ze samen als de normen van wederzijdse tolerantie en institutionele terughoudendheid.

De norm van wederzijdse tolerantie houdt in dat je binnen de democratie wel elkaars tegenstanders kunt zijn, maar niet elkaars vijanden. Dat je elkaar accepteert ook zonder dat je het met elkaar eens bent.

Die norm houdt wat mij betreft in dat je de democratie ziet als een collectieve zoektocht naar het beste beleid voor iedereen en je ervan bewust bent dat niemand de waarheid in pacht heeft. En dat het dus zaak is om iedereen aan die zoektocht mee te laten doen.En die norm van institutionele terughoudendheid behelst het inzicht dat het aan de macht zijn in een democratie met zorg, wijsheid en, ja, terughoudendheid, dient te worden ingevuld. Dat je dus rekening houdt met de belangen van de minderheid die jou niet gekozen heeft. Het is de norm die tot uiting komt in verklaringen van overwinnaars van verkiezingen dat ze er voor iedereen zullen zijn.

Het zijn naast de geschreven regels vooral ook deze ongeschreven normen die duidelijk maken dat de idee van democratie voortkomt uit onze morele gemeenschapsintuïties, die ons in het verre verleden als jagers-verzamelaars aanzetten tot het voor de overleving noodzakelijke samenwerken en delen. De democratie is een hedendaagse uitingsvorm van die oeroude intuïties.

Net zo is het besef dat er ook vijanden van de democratie zijn, een hedendaagse uitingsvorm van het oeroude inzicht dat het gemeenschapspatroon altijd verdedigd moet worden tegen het statuscompetitiepatroon.

Binnen de democratie heb je tegenstanders (in die gezamenlijke zoektocht naar het beste beleid), maar in de strijd om de democratie heb je vijanden.

Bericht 15. Gebeurtenissen na val Sovjet-Unie maken duidelijk dat de strijd om de democratie nooit ophoudt.
Na de val van de Sovjet-Unie in 1990 ontstond er in Rusland een toestand die vergelijkbaar is met Stunde Null in Duitsland na de nederlaag van het Hitler-bewind in 1945.

Maar een belangrijk verschil is dat het Hitler-bewind werd verslagen door de legers van democratische staten. En naar het voorbeeld van die democratieën werd, althans in wat West-Duitsland (Bundesrepublik Deutschland) ging heten, op de puinhopen van de nederlaag een democratie opgebouwd.

Na de val van de Sovjet-Unie waren er geen democratische bezetters. De Russen moesten zelf uitzoeken hoe het verder moest. Bij sommigen, vooral in het Westen, heerste de verwachting dat er op de puinhopen van het communisme een kapitalistische democratie zou verrijzen naar het voorbeeld van de westerse democratieën. Er was al het zogenaamde 500 Dagen-Programma, dat suggereerde dat door de invoering van eigendomsrechten in korte tijd de overgang naar een democratische marktmaatschappij kon worden bewerkstelligd. Er werd gesproken van een shocktherapie, waardoor alles op zijn pootjes terecht zou komen.

Die verwachting spoorde goed met een optimistisch vooruitgangsdenken dat de mensheidsgeschiedenis een ontwikkeling zou kennen naar steeds meer om zich heen grijpende democratie. Zie hier het vorige bericht in deze reeks over de mensheidsgeschiedenis in drie stappen.

Maar het liep anders. Daar zijn boeken over geschreven. Ik bladerde op Google Boeken net wat door
The Tragedy of Russia's Reforms: Market Bolshevism Against Democracy van Peter Reddaway en Dmitri Glinski uit 2001.

In die literatuur vind je al passages over de heel andere ontwikkeling die om zich heen greep, die naar een kleptocratie. De KGB, de geheime dienst van de Sovjet-Unie, had al een grondige kennis opgedaan van de mogelijkheden van het westerse bankwezen en de Russische maffia gebruikte die kennis om grote hoeveelheden roebels in het westen wit te wassen. Lees meer daarover in Russian-Style Kleptocracy Is Infiltrating America. When the U.S.S.R. collapsed, Washington bet on the global spread of democratic capitalist values—and lost, dat net in de maart-aflevering van The Atlantic is verschenen.

Dat die ontwikkeling zo verliep, heeft ook een heel actuele lading. Want toen al ontstond het netwerk van financiële banden tussen de Russische oligarchen en maffia en de schimmige onderdelen van de westerse bankenwereld. Niet alleen werd het Westen medeplichtig, maar de Russische criminele elite kreeg financiële belangen in de westerse democratieën. En omdat die grote belangen natuurlijk moesten worden verdedigd, werd het zaak om de democratische gang van zaken in een voor die belangen gunstige zin te beïnvloeden.

En, jawel, dan duikt natuurlijk ook de naam van Donald Trump op. Neem vooral de tijd om dat verontrustende stuk in The Atlantic te lezen. Het eindigt met:

Long before suspicion mounted about the loyalties of Donald Trump, large swaths of the American elite—lawyers, lobbyists, real-estate brokers, politicians in state capitals who enabled the creation of shell companies—had already proved themselves to be reliable servants of a rapacious global plutocracy. Richard Palmer (het hoofd van de CIA in de Amerikaanse ambassade in Moskou in de vroege jaren 90, die de Amerikanen had gewaarschuwd) was right: The looting elites of the former Soviet Union were far from rogue profiteers. They augured a kleptocratic habit that would soon become widespread. One bitter truth about the Russia scandal is that by the time Vladimir Putin attempted to influence the shape of our country, it was already bending in the direction of his.

Wat die laatste zin betreft, lees ook nog eens: Trump is dat waar de invloed van het Grote Geld op is uitgelopen. 

De les die zich opdringt is in ieder geval dat de strijd om de democratie nooit ophoudt.

Bericht 16. Hoe het Amerikaanse Grote Geld zich verdedigt tegen de democratie.
Update. Zie nu ook The Republican War on Democracy van Jamelle Bouie in de New York Times. Dat eindigt met:
Americans have long struggled over the scope of voting and representation. Democracy is — and always will be — a fight. And the lines of this particular conflict are clear. Rather than try to expand our democracy or even preserve it as it stands, Republicans are fighting for a smaller, narrower one that favors their voters over all others so that their power and the interests they serve become untouchable.

Zal de democratie, als een poging om de oeroude gemeenschapsintuïties van samenwerken en delen te institutionaliseren in de besluitvorming van nationale staten, zich weten te handhaven?

In het vorige bericht ging het erom dat na de val van de Sovjet-Unie Russische kleptocraten gebruik gingen maken van de westerse bankenwereld om met witwasconstructies hun rijkdommen en hun financiële belangen te beschermen. Waardoor ze er belang in gingen stellen om de politieke gang van zaken in de westerse democratieën in een voor hen gunstige zin te beïnvloeden.

Over de precieze omvang van die beïnvloedingspogingen weten we al iets, maar er zou nog wel eens veel meer aan het licht kunnen komen. In ieder geval weten we nu dat in de Verenigde Staten Donald Trump mede met behulp van de Russen aan de macht is gekomen. En voorlopig nog aan de macht blijft, doordat de Republikeinse partij hem nog steeds blijft steunen. En we hebben inzicht gekregen in de financiële banden tussen de rijke voormannen van die partij en de Russische oligarchen.

Deze ontwikkelingen wijzen op het probleem dat de democratie misschien niet te handhaven is als de verschillen tussen arm en rijk te groot zijn. De hoop dat in het Rusland van na de Val zich een democratie zou kunnen vestigen, ging in rook op nadat een klasse van oligarchen gebruik maakte van de onduidelijke eigendomsverhoudingen en zich meester wist te maken van de van de Sovjet-Unie overgebleven rijkdommen. Met behulp van de geheime dienst (Putin) wisten ze een bewind te vestigen dat alleen in naam een democratie is. En met grote, veelal naar het buitenland overgehevelde, rijkdommen geconcentreerd bij de kleine bovenlaag. Zie The top 1% controls a third of the wealth, and the poor are getting poorer. How Russia became one of the most unequal places on Earth.


En in de Verenigde Staten zien we een grootscheepse poging van de Republikeinen, met Trump als middel, om de democratie ondergeschikt te maken aan hun wens om hun rijkdommen te verdedigen tegen democratische "aanvallen". Met voorlopig als grootste succes de belastinghervorming die de rijken nog meer bevoordeelt dan al het geval was.

Wat zijn de mogelijkheden die de rijken hebben om de democratie, waarin immers ieders stem even zwaar telt, naar hun hand te zetten? Hoe kunnen ze een politiek tot stand brengen die voor hen gunstig is, maar die bij de grote meerderheid van de kiezers impopulair is?

Paul Krugman wees al op de strategie van het liegen over de werkelijke bedoelingen en op de strategie van de witte identiteitspolitiek. Zie The Great Republican Abdication. A party that no longer believes in American values.

Maar er is meer aan de hand. Het zijn bovenal de Republikeinen die er onbeschaamd op uit zijn om de deelname aan de verkiezingen van hen niet goed gezinde kiezers (de arme zwarte bevolking, de Latino's) te verhinderen (door voter suppresion) en die stemmen minder te laten meetellen (door gerrymandering).

Wat gerrymandering betreft, is er nu net het oordeel van federale rechters in Michigan dat de indeling van kiesdistricten zodanig voordelig is voor één partij, de Republikeinen, dat zulks in strijd is met de Grondwet. Er moet dus een herindeling plaatsvinden.En daarbovenop is er de strategie van het ontnemen van het kiesrecht door mensen op te sluiten. De Verenigde Staten kent een grotere gevangenispopulatie als proportie van de bevolking dan welk land ook ter wereld. Als gevolg van extreem strenge gevangenisstraffen voor relatief onschuldige vergrijpen (zoals drugsbezit) en van het systeem van voorlopige hechtenis waar alleen aan te ontkomen valt tegen hoge borgsommen. Bovendien is de zwarte bevolking sterk oververtegenwoordigd.

Die massale opsluiting (mass incarceration) is in de jaren 70 van de vorige eeuw begonnen, toen beide partijen, de Republikeinen zowel als de Democraten, erop uit waren om met misdaadbestrijding stemmen te winnen (tough-on-crime). Terwijl de misdaadcijfers juist terugliepen. Je ziet die extreme toename van de gevangenispopulatie in het plaatje afgebeeld (overgenomen van The History of Mass Incarceration)..

Wat is nu het geval? In de Verenigde Staten verliezen gedetineerden standaard hun kiesrecht. Zelfs als ze hun gevangenisstraf al achter de rug hebben.

En daarmee dient zich voor een politieke partij die het niet moet hebben van arme en zwarte kiezers een strategie aan om de verkiezingen te winnen: sluit degenen die waarschijnlijk op je tegenstander stemmen, zoveel mogelijk op. Dat lijkt onbestaanbaar, maar is het niet in een land waarin racisme met het afschaffen van de rassenscheiding in 1964 bepaald niet is verdwenen.

Want het is toch veelbetekenend dat die massale opsluiting een aanvang neemt precies nadat het Amerikaanse Hooggerechtshof in 1974 besluit (Richardson v. Ramirez) dat de ontneming van het kiesrecht standaard aan gedetineerden mag worden opgelegd.

Ik ontleen dat aan Why Mass Incarceration Matters: Rethinking Crisis, Decline, and Transformation in Postwar American History van Heather Ann Thompson verschenen in de Journal of American History. Waaruit ook dit citaat :

Following Richardson v. Ramirez, states across the country began passing laws that disproportionately disfranchised African Americans. By the year 2000, 1.8 million African Americans had been barred from the polls because of felon disfranchisement laws and, as one legal scholar pointed out, “the potential black electorate” had been “decimated.” En lees daar ook hoe dit bij verkiezingen in het voordeel werkte van de Republikeinen:

Felon disfranchisement laws and the rules governing census population eventually underminded the Democratic party well beyond the state level. According to research by Christopher Uggen and Jeff Manza, disfranchisement policies “affected the outcome of seven U.S. Senate races from 1970 to 1998 … [and] in each case the Democratic candidate would have won rather than the Republican victor.” The distorted outcomes of these elections, in turn, “prevented Democratic control of the Senate from 1986 to 2000.” Disfranchisement legislation also benefitted Republicans over Democrats in major contests such as the presidential elections of 2000 and 2004 because a full ten states “had African American disenfranchisement rates above 15%” by those years. Excluding Americans with criminal records from the democratic process seems to have provided “a small but clear advantage to Republican candidates in every presidential and senatorial election from 1972 to 2000.”En:

Historians, therefore, need to reckon with the myriad consequences of mass incarceration, including its less obvious political fallout. There is little question that the rise of the carceral state over the last forty years eroded the political power of the Democratic party and fueled the rise of the Right, in ways structural, and thus, changes in American justice policy did not just reflect the nation's move rightward after 1968; they actually fueled it to an extent that liberal leaders at the time never predicted and scholars today have yet to appreciateWe zien dus hoe kwetsbaar de democratie is voor de invloed van het Grote Geld, dat alle beschikbare wegen benut om de hun welgevallige politieke partij aan de macht te brengen en te houden. Voorlopig is dat hele proces uitgelopen op het verschijnsel Trump. Zie nog eens Trump is dat waar de invloed van het Grote Geld op is uitgelopen.

Democratie en grote ongelijkheid, nee, die gaan niet goed samen.

Bericht 17.  Over een politieke partij, de Amerikaanse Republikeinen, als verlengstuk van het Grote Geld
We zagen in deze reeks berichten al dat de democratie, als de poging om de oeroude gemeenschapsintuïties vorm te geven op het niveau van de nationale staat, het moeilijk heeft als de verschillen tussen arm en rijk al te groot worden. De rijken hebben de neiging om hun rijkdom te gaan zien als uitkomst van hun eigen uitzonderlijke talenten en prestaties en dat maakt het hen gemakkelijker om de democratie, waarin elke stem immers even zwaar telt, te zien als een bedreiging van hun positie.

Dat betekent dat de democratie moet zien te voorkomen dat de ongelijkheid uit de hand loopt. Of, mocht dat al gebeurd zijn, te voorkomen dat de rijken in staat worden gesteld om de democratie te kapen. Dat wil zeggen, met hun financiële middelen volksvertegenwoordigers ertoe brengen om voor hen gunstige beslissingen te nemen. Zoals het verlagen van de toptarieven in de inkomstenbelasting of het vergemakkelijken van belastingontwijking. In het geval van een waakzame democratie is zulk gedrag illegaal en noemen we het omkoping en corruptie.

Maar het Grote Geld kan het ook voor elkaar hebben gekregen, zoals in de Verenigde Staten, dat het "kopen" van gunstige democratische besluiten is gelegaliseerd. Oftewel door middel van giften aan volksvertegenwoordigers, oftewel door met veel geld de publieke opinie te beïnvloeden (de Super PACs).

Uit de studie The Party or the Purse? Unequal Representation in the US Senate blijkt nu dat de invloed van het Grote geld op de democratische besluitvorming aanzienlijk is. Zie ook het bericht in The Economist: Is Congress rigged in favour of the rich?

De onderzoekers keken naar 49 besluiten in de Amerikaanse Senaat tussen 2001 en 2015 en legden die naast publieke opiniepeilingen. In de gevallen dat de opinies van arm en rijk tegenover elkaar staan, is de uitkomst in 63 procent daarvan in overeenstemming met de opinie van de rijken. (Bedenk dat Trump toen nog niet door de rijken, Amerikaanse en Russische, aan de macht was gebracht.)

Maar opvallend is het grote verschil tussen Democratische en Republikeinse Senatoren. Want het percentage voor de Democraten is 35 procent en voor de Republikeinen 86 procent. Dat verschil wordt door The Economist fraai in beeld gebracht, maar ik neem aan dat ik dat plaatje niet zomaar mag overnemen.

Er kan dus in een democratie een politieke partij tot ontwikkeling komen die het ronduit en onbeschaamd als zijn opdracht ziet om de belangen van de rijken te beschermen.

Dat illustreert het inzicht dat democratie en grote ongelijkheid niet samen gaan.

Bericht 18. Spannende tijden voor de democratie - en meer aanwijzingen voor de eerste twee stappen
In de loop van de negentiende, maar vooral vanaf het begin van de twintigste eeuw, zette zich in veel landen de beweging door in de richting van de democratische staatsvorm. Dat was een uiterst belangrijke ontwikkeling gezien vanuit het verloop tot dan toe van de mensheidsgeschiedenis.

Ik noemde die ontwikkeling naar de democratie de derde stap in de mensheidsgeschiedenis. De eerste stap bestaat eruit dat onze vroegste voorouders in staat bleken om zich te ontdoen van de sociale vorm van de statushiërarchie als organisatieprincipe van de onderlinge verhoudingen.

Die statushiërarchie, en de statuscompetitie die ermee gepaard gaat, kennen we als de bij de primaten, denk aan de chimpansees, overheersende sociale vorm. Hij staat bekend als het alfa-mannetjes model. Een mannetje vecht zich naar de top van de hiërarchie, beheerst de gang van zaken in de groep en monopoliseert de voortplanting.

Die eerste stap was inderdaad fundamenteel voor het ontstaan van de menselijke soort. Het was een sociale uitvinding, die een antwoord was op de uitdaging waaraan die eerste mensen werden blootgesteld, namelijk dat ze alleen door middel van samenwerken en delen van voedsel konden overleven. Dat lukte alleen door de ongelijkheid in de groep binnen de perken te houden, dus door een egalitaire samenlevingsvorm. En dus door de neiging tot statuscompetitie, die natuurlijk nog steeds aanwezig was, individueel en collectief te onderdrukken.

Dat laatste lukte door statuscompetitiegedrag af te keuren en er, collectief, als dat nodig was met sancties op te reageren. En als dat nodig was, met sociale uitsluiting of zelfs fysiek geweld tot executie aan toe. Denk wat dat laatste betreft aan Richard Wrangham's The Goodness Paradox. The Strange relationship Between Virtue and Violence in Human Evolution.

Die collectieve onderdrukking bracht op den duur met zich mee dat geselecteerd kon worden op de vermogens om de morele intuïties van het gemeenschapsgedrag bij het opgroeien in de groep gemakkelijk aan te leren. Je hoort anderen als gelijken te beschouwen, je hoort met anderen rekening te houden, je hoort je voor anderen en voor de groep in te spannen en je hoort bij te dragen aan de sociale harmonie. Denk aan de Big Two van de persoonlijkheid van jagers-verzamelaars.

Daar kwam, zoals we zagen, verandering in bij de overgang naar de landbouwsamenlevingen, ongeveer 8000 tot 10.000 jaar geleden. Dat was de tweede stap in de mensheidsgeschiedenis. Uit het vierde bericht in deze reeks:

De sociale gevolgen van de Agrarische Revolutie zijn ronduit dramatisch te nomen. De nog altijd in de menselijke natuur aanwezige drang tot statuscompetitie, als erfenis meegegeven door de gemeenschappelijke voorouder van chimpansee en mensachtigen, kon in de nieuwe economische verhoudingen niet meer goed worden beteugeld.
Er ontstonden plotsklaps aanspraken op eigendom: land, water, werktuigen, gebouwen, voorraden, ja, zelfs vrouwen en slaven. En er ontstonden dynastieën, die hun bezittingen wilden doorgeven aan volgende generaties. De institutie van het eerstegeboorterecht ontwikkelde zich, maar ook de jongere zonen moesten tevreden worden gesteld. Waardoor elke dynastie een prikkel had om land en bezittingen uit te breiden. En dus kwamen legers en oorlogen de mensheidsgeschiedenis binnen.
Zo kwamen er de eerste staten, met een sterke man aan het roer, met belastingheffing, een bureaucratie, een onderdrukkingsapparaat en een leger. Zorgvuldig doordachte en uitgewerkte statushiërarchieën, maar wel gemodelleerd naar het Alfamannetjes-model van de primaten. Wat jagers-verzamelaars niet kenden en niet wilden kennen, grote ongelijkheid, armoede en rijkdom naast elkaar, werd hét kenmerk van de landbouwsamenleving.
Anders gezegd, het statuscompetitiepatroon overheerste het gemeenschapspatroon.

Waarna dus nog maar heel recent de derde stap in de mensheidsgeschiedenis zich begon te voltrekken, de overgang naar de democratie op het niveau van de nationale staten. En nog recenter de internationale erkenning van mensenrechten. Beide als collectieve pogingen om die nog steeds bestaande morele gemeenschapsintuïties van samenwerking en delen en gelijke rechten opnieuw vorm te geven. Nu niet in de kleine groep van jagers-verzamelaars, maar op het niveau van nationale staten en van de wereldbevolking.

En vandaag de dag maken we mee of die derde stap wel of niet bestendig is. Zal de democratie zich weten te handhaven? Nu hij in allerlei landen bedreigd wordt. In het Verenigd Koninkrijk is er vandaag het vonnis van het Hooggerechtshof dat het naar huis sturen van het parlement door de regering-Johnson onwettig was en moet worden beschouwd als niet te hebben plaats gevonden. In de Verenigde Staten zit de lang verwachte afzettingsprocedure van "president" Trump er nu aan te komen.

Ontwikkelingen die hoopvol stemmen, maar de tijden zijn spannender dan je zou wensen.

Laten we maar even weer afstand nemen en terugkijken op de grote lijn en dus op die eerste twee stappen in de mensheidsgeschiedenis.

Een mooi overzicht van alle aanwijzingen die er bestaan voor die stappen, voor die egalitaire verhoudingen in de jagers-verzamelaarsgroepen en voor de terugval in de statuscompetitie en -hiërarchie, dus in de ongelijkheid en de despotie van de landbouwsamenlevingen, valt te lezen in Making and unmaking egalitarianism in small-scale human societies van Chris von Rueden.

De meeste daarvan zijn hier op dit blog al eens langsgekomen. Maar misschien kom ik er nog een keer op terug.